This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world's books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
at |http : //books . google . com/
Over dit boek
Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteur srechttermijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automatisch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via http: //books .google . com
tl^
^^ ^
•>l
THE LIBRARY
OF
THE UNIVERSny
OF CALIFORNIA
PRESENTED BY
PROF. CHARLES A. KOFOID AND
MRS. PRUDENCE W. KOFOID
DAGBOEK
EENER REIS DOOR BENGALEN.
DAGBOEK
EENER REIS DOOR BENGALEN,
m 1837 EN 1838,
MET EENIGE VRIJMOEDIGE OPMERKINGEN BETREFFENDE
BEGINSELEN VAN KOLONIAAL BESTUUR,
'9 •
•I
PESTIJDS KAPITEIN TSR ZEE BK KOHMAKDANT VAS Z. H. FREGAT P£ BKI.I.ONA.
"^^i&^lStC*"*^
TE 'sGBAVENHAGE, bij
DE GEBROEDERS VAN CLEEF.
1853.
C/-.^fi)
OKDKCKT nu DK OKBROBDBR3 VAX CLRKF.
VOORREDE.
Gedurende al mijne vroegere reizen hield ik^ behalve
officiële journalen^ steeds afzonderlijke dagboeken ^waarin
aanteekening werd gehouden van hetgeen ik zag en mij
wedervoer^ de indrukken werden geschetst^ die /iet be-
sclwuwen van natuurtooneelen y kunstwerken ^ enz.^ bij
mij deden ontstaan ^ waarin ^ in één woord ^ beknopte
aanteekening werd gehouden van al hetgeen mij opmer-
kenswaardig toescheen y ten einde mij later de zaken des
te helderder in het geheugen te kunnen terugroepen.
Ik ben overtuigd ^ dat mijne aanteekening en één groot
gebrek hebben ^ namelijk ^ dat zij het kenmerk dragen
Dan oppervlakkigheid y ten gevolge waarvan vele lezers ^
M31800S
VI
die geen oqggetuigen zijn geweest van hetgeen er in
beschreven isy het hoek onvoldaan uit de hand zullen
leggen. Hierbij kond nog ^ dat er reeds zoo veel tijd is
verhopen sedert deze reis werd gedaan^ dat ik tot heden
niet heb kunnen besluiten om andere dergelijke journalen
door den druk openbaar te maken. En thans ^ bij het
verschijnen van dit boekske , zal welligt deze en gene lezer
vragen : waarom is zulks dan niet eerder gedaan ? Deze
vraag kunnen wij met een enkel woord oplossen.
Na den afloop der reis, waarvan het hier in het
licht gegeven gedeelte slechts eene episode uitmaakt ,
bestond bij mij het plan, werd ik herhaaldelijk en drin-
gend uitgenoodigd, om het gansche dagverhaal door den
druk openbaar te maken , maar Z. M. Koning Willem I
begeerde, dat deze reisbeschrijving niet zou worden uit-
gegeven, en sedert dien tijd is er tot heden van het
openbaar maken van deze of van andere dergelijke aan-
teekeningen geene sprake meer geweest.
Aan dat verbod, aan die begeerte, is door mij ge-
hoorzaamd, en ik vermeen ook thans niet in tegenspraak
daarmede te zijn. Hetgeen de lezer in deze bladen zal
VTI
vinden^ is een dagverhaal eener reis geheel en al op
vreemd grondgebied gedaan. Wat betreft de daarbij ge-
voegde overwegingen en beschouwingen^ deze zijn geheel
en al van personelen aard. Be redenen^ die mij tot de
uitgave er van hebben genoopt^ zijn de navolgenden.
Voor zeer velen zijn de koloniale aangelegenheden^
vooral than^y nu een nieuw reglement op het beleid der
regering in neérlandsch Indië voorgesteld en bij de
Kamer in overweging is, een onderwerp dat de belang-
stelling in hooge mate gaande houdt; ik meende, dat
ik door de erv a/ring , gedmrende mijn langdnirigen dienst-
tijd verkregen , misschien eerdg licht over dit onderwerp
zou kunnen verscheiden. Be beoordeeling mijner begin-
selen en stellingen zij anderen overgelaten. Ik heb het
voegzaam geacht Z. K. H. Prins Hendrik, met wien
en om men deze reis werd ondernomen, niet meer ter
sprake te brengen dan is geschied, en tevens vermeden
om door eene opdragt aan H. B. eene goedkeuring van,
of bekendheid met mijne gevoelens uit te lokken. 'Be
aard mijner toenmalige betrekking tot H. B. behoort ten
andere gelieel en al tot het verledene.
vin
Ik maak dus geene banale apologie^ want pourquoi
entrer dans la galère ; eigen oordeel mistrouwende , heb
ik dit dagverhaal aan de beoordeeling onderworpen van
mannen van kennis en smaak ^ die hunne goedkeuring er
aan hebben gehecht. {Wanneer ik van mijlen of voeten
spreek ^ wordt engelsche maat bedoeld.)
's Gravenhage, April, 1853.
■-^o^8^[^c>o-
Bij het verhaal van mijn verblijf en mijner reis door
Bengalen zal een beknopt uittreksel worden gevoegd
uit het zee-joumaal, betreffende het aandoen der Hooghly
en de aankomst voor Fort William. Moge dergelijk
onderwerp, zoo mede de stijl, waarin het is gesteld,
minder onderhoudend zijn, het zal weUigt de weetgie-
righeid van anderen bevredigen, of nuttige inlichtingen
omtrent dit punt verschaffen.
Den. 2 November verliet ik Pulo Pinang met de
Bellona, in gezelschap van de brik de Snelheid, kapi-
tein Ferguson. Tijdens wij ons bevonden in dat ge-
deelte der zee, gelegen tusschen de kust van Pegu,
die van Martaban en de Andaman eilanden troffen
wij bestendig het allerslechtste weder, aanhoudenden
regen, buijen en stilte, terwijl wij daarenboven aan
een warmtegraad waren blootgesteld van 81 k 84** Fah-
renheit. Ten gevolge 'hiervan mogt de hitte, die aan
boord heerschte, bijna ondragelijk worden geheeten,
hetgeen natuurlijk een hoogst nadeeligen invloed uit-
oefende op den gezondheidstoestand der ekwipaadje.
Weldra ondervond zij daarvan de noodlottigste gevolgen;
1
er ontstond eene vreesselijke ziekte, — de roode loop, —
die met schrikbarende snelheid toenam en vele offers
eischte. Ik stelde alle pogingen in het werk om de
eigenlijke golf van Bengalen te bereiken, alwaar destijds
het schoone of wintersaizoen heerschte, want een koele
atmospheer alléén kon ons verlossen van den vreesse-
lijken vijand, die ons teisterde, daardoor alleen konden
wij op herstelling der kranken hopen. Niet voor den
14} des nachts ten 2, ure mogt het mij gelukken dit
gewenschte doel te bereiken, toen mijne gezeilde ver-
heid, in verband met de gehouden koersen en geloode
diepten, mij deed afhouden. Wij passeerden nu het
eiland Preparis, waarvan wij echter, zoo mede van de
daar tegenover liggende kust, niets in het oog kregen.
Hoewel ik mij nu in de eigenlijke golf van Bengalen
bevond, bespeurde ik niet die scherpe afscheiding tusschen
het hier en in den Oost-Indischen archipel heerschende
weet en saizoen, welke vroegere waarnemingen en onder-
vinding mij hadden doen zien, dat werkelijk bestaat, zoo-
dat ik toen begon te duchten , dat het hier zou falen, want
luet slechts den 14, maar ook den volgenden dag bleef het
weder even onbestendig als te voren , regenbuijen wisselden
dkander telkens af en de wind bleef in kracht en in rigting
««Veranderd zoo als gedurende de laatst verloopen dagen
het geval was geweest. Dit echter meende ik waar te
nemen, dat zich eene gunstige wending liet waarnemen
in den aard der buijen en windsveranderingen. Die
gunstige wending deed zich eindelijk op; den 17 had-
den wij goed weder en gedurende drie achtereenvolgende
maanden genoten wij datzelfde voorregt, zonder dat de
hemd ook slechts gedurende een enkelen dag door
flombere regenwolken werd verduisterd. Het eerste noord-
3
oostelijke zuchtje verkwikte ons op den 18 dooi zijn
koelen adem, en nu meenden wij eindelijk met grond
de hoop te kunnen koesteren, dat wij den moesson
hadden.
Wij maakten geringen voortgang, uithoofde van de
flaauwe koelte, die er woei; dit echter hadden wij voor-
uit, dat het gebeterd bestek zeer in ons voordeel was.
Den 20 hadden wij, op eene verheid in het etmaal
van 7V* mijl, 5' noord en 39' west, zoodat de gebe-
terde verheid was 16'/*; 's middags bevonden wij ons op
20» 13' noorder breedte en 89* 22' lengte en hadden geen
grond, en toch waren wij, naar hetgeen door de Engel-
schen wordt opgegeven, aan the tails van de reven. Wat
betreft hunne opgaven omtrent wind tn stroomen , deze
bleken zeer juist te zijn.
Den 21 gaf het middagbestek 20" 32' 45" noorder
breedte en 89** 42' 21" lengte, waardoor wij 4' zuid en
21' 30' west hadden. Niettegenstaande de zee uiterst
kabn was, bespeurden wij vele rafeüngen en loodden 69
vademen zand met gebroken schelpen, hetwelk goed met
de kaart overeenstemde; ditzelfde was later het geval
met de loodingen van 60, 50, 49 en 42 vademen.
Den 22 hadden wij het schoonste weder; het middag-
bestek gaf 2r 8' noorderbreedte en 89'* 26' 49,1 "lengte
en nu hadden wij weder 14' west, doch konden geen
grond krijgen. De kleur van het water was blaauwzwart
en wij bevonden ons inderdaad boven de plaats, welke
op de kaart staat aangeteekend als Swatch of no ground.
Op deze hoogte passeerden wij drie kleine vaartuigen,
koers zettende om de Oost, en waarschijnlijk bestemd
naar Aiacan; zij voerden eene witte vlag met drie
blaauwe strepen.
Intusschen was de kleur van het water veranderd,
ten gevolge waarvan wij vermeenden alhier grond te
kunnen krijgen en loodden al aanstonds 31 vademen
modder. Gedurende geruimen tijd vond ik ten opzigte
der diepte weinig afwisseling en toen het des avonds stil
werd, ging ik voor een werp ten anker, dewijl ik,
alvorens de Hooghly aan te doen, een hoogst naauw-.
keurig bestek wilde hebben. Wij bevonden ons toen op
21" 5' 47" noorder breedte en 89^*1' kngte; de stroom
liep om de zuidwest 1^2 mijlen.
Ten 4 ure van den daaropvolgenden dag gingen wij
onder zeil. De diepten kwamen thans minder goed
overeen dan vroeger het geval was geweest; zij duidden
eene streek aan, 'die veel zuidelijker lag dan waar wij
ons bevonden en dit bij het volgend koersen in aan-
merking nemende, bragt ons het middagbestek op 20°
59' 20" noorder breedte en 88^35' 37" lengte met een
harden grond op 9 vademen. Dit was, volgens de en-
gelsche kaarten, het zuidelijkste punt van Saugorzand,
alwaar 9 vademen stond aangeteekend. Juist op dien
oogenblik zagen wij een vaartuig; wij losten een schot,
waarop het onmiddellijk op ons aanhield. Het was de
* loodsboot. Wij kregen een loods, een loodsleerlingen
een bediende aan boord, waarmede wij al aanstonds
naar binnen werkten; zij verzekerden ons, dat dit vaar-
water niet beter kon worden aangedaan, dan door ons
was geschied. Hier zagen wij twee schepen ten anker;
het waren de vuurschepen.
Wij hadden nu, zoo te zeggen, behouden reis. Op
den loods rustte nu de verdere verantwoordelijkheid,
en is deze ergens ter wereld groot, dan is zulks hier het
geval; want niettegenstaande door de Engelschen alles
is in het werk gesteld om de gevaren kenbaar te
maken, zijn zij zoo menigvuldig, doen zij zich zoo-
van alle zijden op, dat alle hulpmiddelen der kunst
ter naauwemood voldoende zijn om ze te kunnen ver-
mijden. Begunstigd door het schoonste ^eder, hadden
wij eene uitmuntende gelegenheid, geHjk zich hier zel-
den aanbiedt, om door naauwkeurige waarnemingen
ons bestek te verbeteren; waait daarentegen de^ zuid-
west^öoesson , dan zou dit tot de wonderen mogen
gerekend wordien. Hierbij dient echter gezegd, dat het
bij dergelijke gelegenheid onmogelijk zou zijn om de
Hooghly op die wijze aan te doen. Voor zoo veel
mogelijk is hebben de Engelschen in alles voorzien; bij-
eiken ingang liggen niet slechts goedé^vuurschepen die
uitmuntende lichten hebben, maar bovendien branden
zij 's nacht» elk uur een maroen — een maroen is een zeer
groote bol van bengaalsch vuur; de wijze echter, waarop
zij worden vervaardigd, is mijr onbekend. Wanneer die
des nachts branden is de hemel geheel rood en ver-
licht en zij leveren derhalve een uitmuntend goed merk
voor schepen, die 's nachts het vuurschip zoeken. De
loodsen zijn zeer bekwaam; reeds vroeger hebben wij
medegiedeeld , dat de loods een leerling medebrengt en
op die wijze anderen voor zijn moeijelijk vak opleidt.
Tan den oogenblik dat de loodsen aan boord waren,
merkten zij zelven de loodlijn en loodden bestendig
met eigen hand. De tonnen op de Hooghly zijn doel-
matig gevormd; scHnmigen hebben op haar punt een
geruit vierkant, waardoor zij ver zigtbaar zijn. Wat
betreft de verordeningen op de discipline op de rivier,
hiervan krijgt men van den loods een gedrukt afschrift.
De loodsgelden zijn niet gering, hoewel men niet kan
zeggen, dat^ zij bovenmatig hoog zijn gesteld; voor het
opbrengen heb ik betaald ƒ 960 en voor het afbrengen
/ 919 daarenboven ontving de eerste loods eene fooi
van 400 ropijen en de leerling van 25 ropijen. Voor de
stoombooten hebben wij niets betaald, en hadden wij
deze niet gehad, Üan zou het loodsgeld veel meer heb-
ben bedragen. De betaling geschiedt aan de loods-
directie en moge het bij de instructie aan de loodseü
verboden zijn om fooijen te vragen, zeker is het dat zij
die gaarne* aannemen , ja, het is zelfs gebruikelijk hun
die te geven; 800 ropijen wordt beschouwd als het
minimum. Vatten wij na deze kleine uitweiding den
draad van ons verhaal weder op.
Den 513 des 'Ifemiddaigs werkten wij naar binnen,
zagen de eerste witte ton ten half twee ure en anker-
den des avonds tusschen de twee vuren van het buiten-
vuurschip en het schip van Saugor in 7*/* vademen.
Den 9A gingen wij ten drie ure onder zeil en deden
dit zoo dikwijls de gelegenheid van stroom en wind
zulks toeliet; het namiddagbestek gaf 21° 20' 50" noor-
der breedte en 88**9' 9' lengte, terwijl het vuurschip
van Saugor werd gepeild in het noordwest ten noorden.
Toen de loods ten half zes ure inzag, dat wij de
naauwte bij Saugor waatrschij'nlijk niet zouden kunnen
halen, kwamen wij ten anker in 6 vademen; alstoen
werd het vuurschip van Saugor gepeild in het west Vs
noord en het vuur van Saugor noord-noordwest Va west.
Het eerste land, dat wij in het gezigt kregen was dat
bij Saugor ; niettegenstaande het weder zeer fraai was
en er een aflandige wind woei, stond daar eene geweldige
branding. In den nacht van den 24 op den 25 waren
wij andermaal onder zeil gegaan en wierpen ten 9 ure
het anker dwars roor Saugor eiland. Het middagbestek
gaf 21** 35' 39' noorder breedte. Hier kregen wij nog
eene roeiboot tot aclsistentie van den loods; de stroom
liep tot SVi- mijl en het verval aan water was 27»
vademen.
Des zondags, den 26, konden wij voor het eerst
beide oevers der rivier zien. Van tijd tot tijd moesten
wij wachten, totdat er water genoeg was in sommige
passages voor de Bellona, die een diepgang had van
ongeveer 21 Va voet. Later ging de opvaart gemakke-
lijker, want wij warden op sleeptouw genomen door
de stoomboot the Irawaddy, die bij Culpee werd ver-
vangen door Enterprise, welke boot een grooter stoom-
vermogen heeft dan de eerstgenoemde. Dit moest echter
geschieden met inachtneming van de meest mogeUjke
voorzigtigheid, ten einde op die plaatsen, waar een
sterke stroom en veel verval van water is, niet aan den
grond te geraken.
Uit het voorafgaande, hetgeen den lezer, zoo ik hoop,
niet onwelvallig zal geweest ^ijn, heeft men kunnen
zien, hoe moeijeHjk het is om de rivier van Calcutta
aan te doen en hoe lang men in de buitengronden mo^
opwerken, alvorens men de eigenlijke rivier heeft bereikt.
Den 28 liep het ya^xwater meest aan de oostzijde der
rivier. Ter plaatse waar de Roopnarain, eene breede en
veel water, afvoerende rivier, zich in de Hooghly stort,
is eene bank gevonjid, Jane and Mary geheeten, waaraan
de zeelieden den meer karakteristieken naam geven van
Love and be d . . . . d. Deze bank eindigt met eene punt ,
die ;zeer scherp is, waarop eene roode ton ligt; om
die punt moet het vaarwater, dat veel v^andert, en
daarbij wordt de moeijeliikh^id om haar te boven te
8
komen nog vergroot, uithoofde de Boopnarain haren
stroom in eene dwarse rigting tegen de bank stuwt. Met
veel inspanning en kracht van zeil, waarbij wij zelfs om
de znid moesten sturen, gelukte het ons eindelijk dezen
hoek voorbij te komen.
Tot hiertoe hadden wij van den wederzijdschen oever
niets gezien dan laag land, met niets anders dan
met jungles bedekt. Langzamerhand echter vertoon-
den zich meerdere sporen van bebouwing. Men zag
meer en meer, dat de door ons gevolgde waterweg
naar eene hoofdstad voerde. Het verkeer werd allengs
levendiger, het tal van vaartuigen, dat wij ontmoetten,
groeide steeds meer en meer aan en eindelijk zagen wij
vijf stoombooten te gelijk. Nadat wij de beminnens-
waardige Jane and Mary hadden gepasseerd, verminderde
van lieverlede het aantal tonnen en, het scheen, dat de
aanwijzingen aan den wal thans voldoende waren om den
koers naar behooren te rigten. Op een grooten afstand
van de staid zijn de boorden des strooms reeds gesierd
door prachtige gebouwen. Al opvarende hadden wij aan
de eene zijde the Botanical Garden, terwijl aan de
andere zijde van ons Garden reach zich verhief; weldra
kregen wij de stad der paleizen in het gezigt, ankerden
ten 3 ure regt tegenover het fort William (1), en
vertuiden aldaar ingevolge de bestaande verordeningen
in 8V2 vademen zachten grond met 36 vademen ketting
voor den vloed en 45 vademen touw voor de eb.
Op den 3 December daaraanvolgende liet de Snelheid
bij ons het anker vallen.
Naauwelijks hadden wij het anker uitgeworpen en waren
(1) Aldus genaamd naar Willem den III.
9
de gewone salutschoten gewisseld, of eene commissie be-
staande uit de heeren Prinsep, Secretaris-Generaal, Mac-
leod, Brigadier-Generaal, en den Colonel Barton , kwam
Z. K. H. complimenteren; Z. K. H. werd uitgenoodigd
aan wal te komen, alwaar alles tot zijne ontvangst in
gereedheid was gebragt, en werwaarts wij onmiddellijk
vertrokken. Aan de Groote ghat geland zijnde, werden
wij door eene eerewacht, met de mnziek van het 26 re-
gement ontvangen en trokken onder het gebulder der
saluutschoten van het fort het paleis van den Gouver-
neur-Generaal binnen. Tan Riouw had ik den Gouver-
neur-Generaal, Lord Auckland, geschreven en ontving
bij onze aankomst te Calcutta antwoord van zijn Lord-
schap, gedagteekend Patna, den 10 November. Lord
Auckland betuigde zijn leedwezen over zijn afzijn en
meldde tevens, dat de eerste Secretaris, de heer Prinsep,
belast was om gedurende zijne afwezendheid de honneurs
waar te nemen. Dit berigt deed ons eene onaangename
teleurstelling ondervinden, want destijds konden wij niet
voorzien, dat wij zijn Lordschap later zouden ontmoe-
ten en ten gevolge daarvan eene reis zouden onderne-
men, zoo belangrijk als merkwaardig, die voor ons
bovenal hoogst gewigtig mogt geacht worden, uit-
hoofde wij, voor korten tijd onze Lidische bezittin-
gen onder de gunstigste omstandigheden doorreisd heb-
bende, zoo ruimschoots gelegenheid zouden verkrijgen
tot vermeerdering onzer kennis en tot vergelijking van
hetgeen, door ons vroeger was waargenomen met hetgeen
thans ons oog zou treffen.
De eerste ontvangst was vorstelijk; van alle zijden
ontvingen wij doorslaande blijken van de meeste wel-
willendheid, die als de voorboden mogten worden be-
10
schouwd van hetgeen ons later te wachten stond. Ons
onthaal, de hoogst voorkomende wgze waarop wij door
ieder werden bejegend, dit alles was zoodanig, dat er voor
ons niets te wenschen overbleef. AUen , waarmede wij in aan-
raking kwamen, schenen als het ware te wedijveren om
elkander in heuschheid te overtreffen, en indien ik niet
telkens aan de behoefte van mijn hart gehoor gaf, om
mijne dankbetuigingen daarvoor te herhalen, geschiedt
zulks om den lezer niet te vermoeijen, niettegenstaande
ik mij daardoor verstoken zie van het veirvullen van
een hoogst aangenamen pligt.
Aan het paleis, alwaar medeeene eerewacht geschaard
stond, werd Z. K. H. ontvangen door den Deputy Go-
vemor , President van den Baad van Indië, den heer Eoss,
vergezeld van eenige andere personen van aanzien; een
ander beambte, de heer Anber, behuwdbroeder van den
eersten Secretaris, was belast om binnen het paleis de
honneurs waar te nemen. Ten einde den lezer met een
enkelen trek het vorstelijk onthaal te schilderen, het-
welk wij hier genoten, behoef ik slechts te melden,
dat twee maal daags tachtig couverts ter dispositie
stonden. Het paleis, gebouwd door Lord WeUesley,
staat aan het zuidelijk gedeelte der stad en is geheel
en al omringd door eene fraai bewerkte balustrade. Zuid-
waarts hiervan ligt de esplanade, waarop zich het mo-
nument verheft, gesticht ter eere van den Generaal
Oohterlony; men vindt hier tevens hgt fort en de race
ground; de esplanade is doorsneden met rij- en wan-
delpaden, die des avonds druk worden bezocht, en
als het ware de Longchamp zijn der inwoners van
Galcutta. Het paleis zd£ is een uitgestrekt en indruk^
wekkend gebouw; indien men de daarnevens staande
Il
gebouwen, zoo mede die, welke gevonden worden in
de daarbij uitkomende straten, als een geheel be-
schouwt, dan verdient zulks te regt met den trot-
schen naam van de „stad der paleizen^ te worden
bestempeld. Op het hoofdgebouw, het middengedeelte
van het paleis, verheft zich een fraaije koepel, prij-
kende met het zinnebeeld van Engeland, eene reus-
achtige Britannia; voor en achter bevinden zich ga-
lerijen, benevens twee vleugels aan elke zijde, die
halvemaansgewijs uitspringen. Het frontespies steunt
op tien kolommen, wier basement op de eerste ^tage
rust, waarheen men opklimt met eene groote, breede
trap, welke tevens de hoofdingang van het paleis uit-
maakt. Hier bevinden zich ruime receptie-, audientie-
en danszalen, waarvan de vloeren met marmer belegd
en de wanden rijkelijk versierd zijn met pilasters, busten
en andere ornamenten. Het grootste gedeelte der vleu-
gels dient tot verblijfplaats van den Grouvemeur-Ge-
neraal, van zijne betrekkingen, en van zijn staf. In
een der vleugels is eene galerij, waarin de portretten
worden gevonden van de verschillende Gouvaneurs-Gte-
neraal. Gelijk wij reeds vroeger hebben gezegd, is het
paleis omringd door eene balustrade, waarin zich vier
hoofdpoorten bevinden. Dit alles vormt een uiterst sier-
lijk, ja, prachtig en indrukwekkend geheel en schijnt
beter te worden onderhouden, dan in het algemeen met
met andere groote hotels het geval is.
Wij eindigden dien eersten dag met eene avondwan-
deling op de esplanade en langs den oever van den Gan-
ges, die buitengewoon druk bezocht, maar tevens uiterst
stoflSg waren.
Den volgenden dag, den J19, bezochten wij de
12
munt, een groot en sierlijk liotel, dat naar hetzelfde
plan is gebouwd als de munt te Londen en te Peters-
burg. Het is in een schoonen griekschen stijl opgetrok-
ken; de architect, de kapitein der genie Forbes, heeft
heeft^ het binnen den tijd van vijf jaren daargesteld. Bij
gelegenheid van ons bezoek aldaar werden wij rondge-
leid door den directeur der munt, den heer James
Prinsep, broeder van den Eersten Secretaris, wiens uit-
gebreide kennis ons hier van groot nut was» Hij was
het, die de verschillende bewerkingen verklaarde, welke
het edel metaal ondergaat van den oogenblik dat het als
ruwe grondstof wordt aangevoerd, totdat het in een
blinkend gewaad als gemunte specie het gebouw verlaat.
Er zijn 5 stoommachines en de kolossale arbeid, die
hier mede wordt verrigt zal den lezer duidelijk worden,
wanneer hij in aanmerking neemt, dat al de verschil-
lende geldsoorten, gangbaar in de landen, die Engelsch
Indië omvat, aldaar worden hermunt, ten einde eenheid
in het muntstelsel te brengen.
Wij bezigtigden later zijne rijke verzameling van ver-
schillende ertssoorten en van physische instrumenten.
Belangrijk mogten de proefnemingen worden geheeten,
die hier in ons bijzijn werden gedaan, waaronder eene
eerste plaats moet worden ingeruimd aan de proeven
door hem genomen tot staving van de betrekking, welke
aanwezig, is tusschen electriciteit en magneetkracht. Ik
leerde in dezen heer James .Prinsep een man kennen,
die aan de hoogste wetenschappelijke beschaving een
voortreffelijken inborst paart; van hem en zijne broe-
ders werd gezegd, dat zij grondig waren ervaren in alle
vakken van wetenschappen en kunst. De heer Seven-
hoven, te Batavia, had mij uitgenoodigd pogingen
13
in het werk te stellen, om de verkoeling, die sedert
eenigen tijd bestond tnsschen de Royal Asiatic Society
en hét Bataviaasch genootschap van kunsten en weten-
schappen — waarvan ik kort te voren lid was gewor-
den — uit den weg te ruimen ; hoe gemakkelijk het
mij viel om mij van dezen last te kwijten, laat zich
ligteÜjk beoördeelen, wanneer ik den lezer slechts ver-
meld, dat de heer James Prinsep tevens Secretaris was
der Royal Asiatic Society. Ik stond hem een fraai exem-
plaar af van een kop eens banteng's van Java, waarop
hij hoogen prijs stelde, dewijl hij daardoor de gelegen-
heid verkreeg om een fossilen kop in zijn bezit, die
in het Himalaya-gebergte was gevonden, er mede te
vergelijken. Ik verkreeg daarentegen eene reeks van
werken, zoo voor Holland, aJs voor Professor Nassen
te Bonn, benevens een exemplaar van zijne Usefoll Tables
en van zijne Schetsen van Benares. Het is dezeKde
man, die de Minareh's der tempels in die stad, welke
zoo beroemd zijn om haren sierlijken en stouten bouw-
trant, heeft hersteld. Later zullen wij bij het verhaal
van ons bezoek in deze stad, bij welke gelegenheid die
Minareh's door ons zijn beklommen, gelegenheid vinden
nader op dit onderwerp terug te komen.
Donderdag , den 30 , ontving Z. K. H. vele be-
zoeken, legde er wederkeerig een aantal af en be-
steedde een geruimen tijd inet het bezigtigen van
Fort William, dat ongetwijfeld mag worden beschouwd
als het belangrijkste en sterkste fort in gansch Indië.
Bij zijne aankomst aldaar, vond hij eene eerewacht onder
de wapenen en werd er een saluut gedaan van 21 schoten-
Men was destijds bezig eene artesische put te boren,
waarmede men tot op eene diepte van 420 voet was
14
gevorderd , zonder dat men water had verkregen.
Op dienzelfden dag werd door de Schotten een diner
gegeven, ter eere van hunnen schutspatroon St. Andrew.
Dat bij die gelegenheid de doedelzak en de wiskey niet
waren vergeten, laat zich gereedelijk begrijpen. Wel
waren wij geene Schotten, wel was dit feest voor ons
geen nationaal feest, maar ook wij bevonden ons in een
ver verwijderd oord en gevoelden ons doordrongen van
denzelfden geest; ook wij gevoelden hoe aangenaam, hoe
streelend het is, bij dergeLLjke oogenblikken eiken afstand
te vergeten, zich te midden zijner vrienden en betrek-
kingen in zijn vaderland te wanen en den band, die
tusschen ons en onze landgenooten bestaat, vaster te
snoeren. Dat er bij dit feest eene menigte toasten werd
gedronken, behoeft naauwelijks gezegd. Door den Chair-
man werd onder anderen de navolgende toast ingesteld :
//Eene bijzondere bocaal, Mijne Heeren. Vergun mij de
gezondheid in te stellen van onzen luisterrijken gast aan
mijne regterzijde gezeten. (Luide toejuiching.) Zijn vader-
land, dat in vrede in onze achting won, in oorlog onzen
eerbied vorderde, strekt reeds alléén ten waarborg, dat ieder
lid der Koninklijke familie van Holland met eer en toe-
juiching zal worden ontvangen; maar de dankbaarheid,
die iederen regtgeaarden Brit bezielt bij het herdenken
dat zijne landgenooten alles aan het Huis van Oranje
verschuldigd zijn, moet iedere vereeniging van Britten
leiden om een telg van dat roemrijk Huis te ontvan-
gen met de warmste gevoelens van eerbied, genegenheid
en zelfvoldoening. Heeren! De gezondheid van Zijne
Koninklijke Hoogheid Prins Hendrik van Oranje en
van zijne familie. Oranje boven!// Deze toast werd met
uitbundig gejuich gedronken en terstond door Z. K. H.
15
beantwoord. Onder de personen, die Z. K. H. op den
1 December bezochten, bevond zich de Generaal Ventura,
in dienst van Rnnjeet Singh, die de eet had door den
Prins ter tafel te worden genoodigd, benevens Baboo
Dwakamath Tagore, zoo bekend door zijn onmetelijk
vermogen , die , zijne kaste verzakende , zich geheel
en al aan de Engelschen had aangesloten. Den daaraan-
volgenden dag pntving Z. K. H. een bezoek van den
Radja Kali Krishna Bahadoor, een inlaüdsch geleerde,
corresponderend lid der Asiatic Society, honorair lid der
Sociëté Asiatiqüe te Parijs, die Z. K. H. een exemplaar
aanbood der werken door hem nit het hindostansch in
het cngelsch vertaald, waarbij hij tevens een ander
exemplaar voegde bestemd voor Z. M. Daarna gingen
wij, met een jagt, door eene stoomboot gesleept, naar
den botanischen tuin, waarin destijds ongeveer 6000
exemplaren van planten , nit vreemde landen herkomstig ,
werden aangekweekt. Deze uitmuntende inrigting is ove-
rigens te zeer bekend dan dat wij er hier lang bij be-
hoeven stil te staan. De directeur of het hoofd van dezen
tuin weidde breed uit over de verdiensten van Rumphius,
onzen beroemden botanicus. Het bezigtigen dier verschil-
lende inrigtingen, en het genoegen, dat ons zulks ver-
schafte, werd telkens afgewisseld door bezoeken, déjeu-
ners en op andere wijzen, hetgeen niet weinig strekte
om het genot er van te verhoogen. Diezelfden dag
dineerdöi wg bij Sir Edward Ryan, het hoofd der reg-
terlijke magt, in zijne villa in Gbrden reach.
Des zondags, den 3 December, gingen wij naar boord,
ten einde de godsdienstoefening bij te wonen, enz.; later
begaven wij ons weder naar den wal en bezigtigden
het museum van Aziatische oud- en zeldzaamheden, dat
16
een rijken schat van voorwerpen bezit. Onder de fossilen
bevonden zich beenderen van een reusachtig dier, dat
naar evenredigheid van het geraamte van den olifant,
waarmede het overigens veel overeenkomst heeft, eene
hoogte moet hebben gehad van ongeveer 70 voet. Voorts
koppen van olifanten, kaken van een hippopotamus van
buitengewone grootte , die in het Himalaya-gebergte
waren gevonden; vele misgeboorten in.liquor, een stuk
van de bark Eliza, die op de reis van Pulo Knang
door een zeeëenhoom is doorboord; de afgebroken hoorn
zit in het fragment van het schip en had niet slechts
de buitenhuid, maar insgelijks spant en binnenhuid
doorboord. Wijders vindt men er eene menigte rariteiten,
wier aantal te groot is om alhier te worden opgeteld.
Des morgens van den 4 December bezochten wij de
Armenische kerk en school. Veel was er niet te zien,
maar de eenvoudige plegtigheid, tot welker bijwoning
Z. K. H. was uitgenöodigd, mogt vleijend en tevens
treffend genoemd worden. Een der Armeniers bood,
na de lezing er van, aan Z. K. H. een adres aan, dat
in de liefderijkste bewoordingen de erkentelijkheid maalde ,
die zij aan het Huis van Oranje en aan ons vaderland
verschuldigd waren, want toen hunne kerk overal werd
vervolgd, vonden zij alleen in het toenmalige Nederland,
onder de Stadhouders uit het Huis van Oranje, vrijheid
en rust, ja, al de bijbels, die zij ons vertoonden, waren
in 1666 te Amsterdam gedrukt. Des avonds was er bal
in the Town Hall, dat door circa 700 personen werd
bezocht; de vreugde, die er heerschte, hield vele gasten
tot laat in den nacht bijeen.
Dingsdag, den 5, vertrokken wij ruim ten 2 ure
naar Balgauchee, Jiet buitenverblijf van den Nabob
17
Dwakamath. Tagore. Deze rijke en verlichte Baboo is
later naar Europa vertrokken, heeft zich ook daar een
grooten naam gemaakt en is, zoo ik mij wel herinner,
in Engeland overleden.
Was dit niet het eerste inlandsche feest, dat wij bij-
woonden, het was althans het. eerste feest, dat ons door
een inlander werd gegeven. Het huis is niet groot, doch
met smaak gebouwd, heeft een uitgestrekten tuin met
koepels en vijvers. De receptiezaal waö gedrapeerd met
oranje zijde; men vond er fraaije tapijten en aan het
einde der zaal een rood fluweelen divan, die op zilveren
pilaartjes rustte en met goud borduursel was versierd.
Wij doorwandelden het garische gebouw, bezagen de
schilderijen, prenten, bibliotheek, enz., en dineerden ten
4 ure aan eene tafel van 50 couverts. Na het diner liet
onze gastheer olifanten in den tuin brengen om er op
te rijden; maar hetgeen bijzonder onze aandacht trok,
waren de bengaalsche goochelaars, die hun vak mees-
terlijk verstonden en onbegrijpelijke toeren verrigtten.
Allengs werd de tuin geïllumineerd; boven den ingang
van het gebouw prijkten de woorden: //Oranje boven!//
die mede verlicht waren. Bij de thee, die in eene der
bovenzalen werd gebruikt, kwamen nautches of dans-
meisjes, onder inlandsche muziek hare bekoorlijkheden
ten toon spreiden. Zij dansen echter op eene geheel ver-
schillende wijze dan bij ons gebruikelijk is. Eene kost-
baar gekleede nautch treedt het vertrek binnen en
begint al zingende haren dans; deze is eigenlijk niets
anders dan eene eindeloos ronddraaijende beweging,
gedurende welke de nautch somtijds en zoo snel van
kleeding verandert, dat men er bijna niets van be-
speurt; daarenboven heeft zij eene lange strook fijn
2
18
katoen in de hand, waarvan zij al draaijende een ruiker,
althans een bouquet vormt; zoodra deze gereed is, db-
digt zij haren dans, biedt di^i den voornaamsten persoon
van het gezelschap aan, en overhandigde hem derhalve
hier aan Z. E. H.
Later werd een kostbaar vuurwerk a%estokeB, eenige bal-
lons opgelaten en het feest besloten met e^ keurig eollation.
Het zou mij te ver leiden, indien ik in eene naauw-
keurige beschrijving moest treden van deze wereldstad,
die, aan de oostzijde van den Ganges gelegen, eene
lengte heeft van ruim 6 Engelsche mijlen. Zij telt min-
stens 300,000 inwoners, en mag derhalve door hare
talrijke bevolking tot de grootste steden van den aardbol
worden gerekend. Deze stad, die zoo schoon is gelegen,
biedt menigvuldige eigenaardigheden aan het oog des
beschouwers aan. Zoo wordt het noordelijke gedeelte,
meerendeels door inlanders bewoond, de //zwarte stad//
geheeten; dit is leelijk, morsig, onbestraat. De woningen,
die men alhier vindt, mogen, in vergelijking van de
paleizen in het zuidelijk gedeelte der stad, hutten wor-
den genoemd; in ïnenig opzigt wordt het grootste kon-
trast tusschen deze beide gedeelten der stad waargeno-
men. Hier vindt men eene blanke, ginds eene zwarte
bevolking; aan deze zijde treft men Christenen, aan de
andere Hindoes aan; deze zijn rijk, genen arm, hier zijn
heerschers , ginds overheerjschten. Als koopstad beschouwd
bestaat dit onderscheid niet, want de inlandsche bevol-
king drijft een aanzienlijken en uitgebreiden handel, en
men vindt er voorname inlandsche handelhuizen en rijke
baboo's. Uithoofde de handel hier zijn zetel heeft ge-
vestigd, telt Calcutta onder hare inwoners menschen,
die, wat betreft hunne godsdienst en het klimaat van
19
het land, van waar zij afkomstig zijn, lijnregt tegen
elkander overstaan, tusschen wie het meest in het oog
loopend onderscheid wordt waargenomen. Gansch Azië
wordt op deze wijze als het ware schatpligtig aan deze
eene stad; China, Thibet, Nepaul, de Punjaub Pegu,
Perzië en Arabië, en een tal van andere landen zenden
hunne voortbrengselen naar deze algemeene markt, waar
niets ontbreekt, waar men bij eene temperatunr van 120°
Fahrenheit zich een overvloed van ijs kan verschaffen.
De Ganges,' waaraan de stad is gelegen, heeft bij hoog
water eene aanmerkelijke breedte en levert een nienw
sieraad door het tal van schepen, dat er voortdurend
wordt gezien en waaronder de engelsche compagniesche-
pen, die al het uiterlijk van linieschepen hebben, zich
statig onderscheiden. Voorts trdl men er schepen aan
van alle natiën en van allerlei soort; wat echter betreft
de sierlijkheid van vorm en gedaante, in dit opzigt
moeten allen wijken van de opiumclippers, die meeren-
deels miniatuur&^tten mogen genoemd worden. Het
levendige vertier, het onophoudelijk af- en aankomen
van allerlei vaartuigen, maakt het uitzigt, dat de rivier-
zijde van Calcutta met hoog wiater oplevert, inderdaad
aller boeijendst, prachtig; ik zeg met hoog water, want
gedurende de eb vertoont de rivier breede, slijkerige
boorden, het gansche schouM'^spel is alsdan veranderd en
niet dan met moeite kan men tegen de modderige kanten
of glibberige trappen van de ghats opkomen.
Wenscht een mijner lezers zich meer uitvoerige berigten
omtrent Calcutta teverschafien,dien neem ik de vrijheid
naar M' Culloch te verwijzen, wiens werk niet zonder
vrucht zal worden geraadpleegd. Men vergeve mij, dat
ik er niets van beschrijf dan hetgeen ik zelf er van heb
20
gezien, en men bedenke dat ik er mij slechts 10 dagen
heb opgehouden; daarenboven moest een groot gedeelte
van dien tijd worden besteed tot het voeren mijner
uitgebreide correspondentie, en wanneer men hier bij
voegt de receptiën, feesten van allerlei aard, die ik moest
bijwon^DL, dan zal het duidelijk worden hoe weinig vrije
tijd mij overbleef tot hét houden van. aanteekeningen.
Zij, die hunne volle rust noodig hadden, werden des
nachts dikwerf in hunnen slaap gestoord en gekweld
door de muskieten; wel hadden wij, die in het paleis
waren gelogeerd, muskieten-netten om het bed, maar
deze onaangename gasten weten er toch door te komen
en een paar muskieten is voldoende om eene geheele
nachtrust te bederven.
Terwijl wij in het volle genot dier feesten waren, viel
het gesprek met den waamemenden Gouvemeur-Grene-
raal, den Heer Boss, over de teleurstelling, die de af-
wezigheid van Lord AucUand ons deed ondervinden ,
waarop deze heer ons voorsloeg eene palankein-reis te
ondernemen, ten einde gemelden Lord, die de Opper-
provinciën doorreisde, te gaan bezoeken. Niets is ge-
makkelijker, zeide hij, indien gij mij . slechts uw besluit
daaromtrent wilt mededeelen, zal ik last geven om alles in
•gereedheid te doen brengen, doch er worden eenige dagen
vereischt, om eene dergelijke palankein- óf dawk-reis
uitvoerbaar te maken. Dit had plaats, naar ik meen,
op den 3 December. Het laat zich gemakkelijk begrij-
pen, dat Z. K. H. er ten stelligste voor moest zijn,
maar hij zou zich daarbij moeten vergenoegen om zon-
der kamerdienaar of knecht te reizen. Van mijne zijde
rezen echter deze bedenkingen; vooreerst ten aan-
zien van den duur der reis, dewijl ik op mijn retoer
21
Madras moest aandoen en er dns noodwendig moest zijn
vóór het kenteren der saizoenen, en in de tweede plaats
betrekkelijk mijne verantwoordelijkheid; mijne instructie
zweeg omtrent dit- punt en de mondelinge instructie
van den Prins van Oranje behelsde slechts: //dat zijn
//zoon een brief had voor Lord Auckland, dien hij in
//persoon moest overgeven.// Hieronder moest natuurlijk
worden verstaan , indien wij hem bij onze komst in Indië
ontmoetten, maar niet om hem, zoo hij afwezig mogt zijn,
na te reizen. Na rijpe overweging echter was ik van
oordeel, dat de landreis naar de Opper-provinciën voor
Z. K. H., die den leeftijd had bereikt, dat een derge-
lijke togt voor hem, vooral dewijl hij nog zoo kort te voren
Java had bezocht, van onschatbaar nut kon zijn, en
dat eene dergelijke gelegenheid, indien zij nu werd
verzuimd, zich later weUigt nimmer zou voordoen.
Hierbij kwam nog iets; mijn volk op de Bellona
herstelde in dit schoone klimaat, wel is waar, zeer snel,
maar behoefde nog veel rust, en had zijne vorige kracht
nog niet herkregen. De kosten van voeding en van
versch vleesch beliepen hier slechts ruim de helft van
hetgeen zulks elders of in het vaderland zou hebben
beloopen. Na dit alles met Z. K. H. te hebben over-
wogen, nam ik het vriendelijk aanbod aan. Van dien
oogenblik werden de noodige voorbereidselen getroflTen en
aan Z. K. H. als aide de camp toegevoegd de kapitein
van het 26*^® the Cameronians, W. Gaine; zonder tolk
toch was het volstrekt onmogelijk eene dergelijke reis
te ondernemen. Er werd tevens besloten, dat wij den
6 te Barackpore zouden doorbrengen, ten einde op den
avond van dien dag de palankein-reis van daar aan
te vangen.
22
Des woensdags, den 6 December, ten 9 ure, begaven
wij ons aan boord van een gonvemements jagt, onder
het salnut van Fort WiUiam. Aan boord werden wij
verwelkomd door ongeveer een dertigtal dames en heeren,
die Z. K. H. uitgeleide wenschten te doen tot aan Ba-
rackpore. De Bellona en de Snelheid, die opgetooid waren
voor het feest van den dag, deden ten 12 ure de ko-
ninklijke saluten. Op dien oogenblik kwam de stoom-
boot vóór het jagt, ten einde het op sleeptouw te nemen.
Er was een goed déjeuner aan boord en zoo voeren wij
d«n Ganges of Hooghly op, in aangenaam en vrolijk ge-
zelschap; ieder beijverde zich ten zeerste om ons de
merkwaardigheden, die aan den oever der rivier worden
aangetroifen, te doen opmerken, zoo als tempels, pago-
den, enz., ze ons kort te beschrijven, al hetwelk niet den
geringsten hinder toebragt aan den dans , — wij hadden
de muziek van het 26ste regement aan boord , — die de
feestvreugde van deze opvaart verhoogde. Ten 3 ure
kwamen wij te Barackpore aan, dat op den linkeroever
der rivier op een afstand van 16 engelsche mijlen van
Calcutta is gelegen. Hier tegenover ligt de deensche
bezitting Setampore; onze voormalige bezitting Chinsura
wordt iets hooger op gevonden, en is bij het trak-
taat van 1824 aan de Engelschen Afgestaan. Ik meen,
dat Serampore thans nog aan Denemarken behoort; de
reden echter waarom Engeland aldaar vreemd grondgebied
duldt, al moge het slechts een stip zijn te noemen in
vergelijking van zijne onmetelijke bezittingen, moet
in het belang van den handelstand worden gezocht.
Serampore, vreemd grondgebied zijnde, is als het
ware,eene vrij sted voor handelaren, die, ten gevolge
van ongelukkige speculatien, zich onmiddellijk moe-
23
ten yer>*ijdereii, aldaar den eersten storm laten over-
gaan en later, hetzij door schikking, hetzij door }\ulp
en ondersteuning hunner vrienden, hunne zaken vereffen
of herstellen.
Baraekpore, het buitenverblijf van den Gouvemeur-Ge-
nefaaljiseenruimen luchtig gebouw; het werd gesticht
door den Markies Wdlesley , wiena grootsche plannen zui-
nigheidshalve niet in hun geheel ten uitvoer zijn gelegd.
Ten 4 ure was er een diner van 60 couverts , dat zeer aan-
genaam was. Ik nam de vrijheid den toast van den dag in
te stellen, die met geestdrift en luid gejuich werd ont-
vangen^ waarna de Generaal Cook een dronk instelde ter
eere van Z. K. H. Nadat het diner was a%eloopen, be-
zigtigden wij het park, dat op de europesche wijze is
aangelegd; Z, K. H: deed zulks op een olifent. Pit
park vereenigt zeer veel schoons in* zich; het plantsoen,
dat een« aangename en rijke verscheidenheid aanbiedt,
is goed gekozen, en men vindt er eene menagerie
van wilde dieren. Terwijl wij ons hier in de nabij-
heid er van ophielden, hadden wij bijna een ongeluk
te betreuren. Wij stonden bij een der hokken, waarin
een forsche bengaalsche tijger was opgesloten. Deze
neemt zijne kans waar, springt met al zijne kracht
op een heer aan, die met den rug naar het hok gekeerd
staat, en mikt zijn sprong zoo juist, dat, ware de af-
stand tusschen het hok en het door den tijger gekozen
slachtoffer een duim korter geweest, deze er de vrees-
selijkste gevolgen van zou hebben ondervonden. Nu
kwam hij er met een ontblooten rug af, want de geduchte
nagds van het ondier scheurden alles zoo gaaf weg als
oS er nooit iets op was geweest.
In het hotel teruggekeerd, begonnen wij alles tot
24
onze afreis in gereedheid te brengen; Z. K. H., kapitein
Caine en ik met de palankeins, het overige gezelschap
voor de terugreis met het jagt.Na wederzijdschen af-
scheidsgroet stapten wij in onze palankeins.
De reis met palankein bij dawk of dS.k geschiedt
op de volgende wijze. Men meldt zich aan bij de post-
directie, bepaalt de rigting en den afstand, betaalt en
al het overige wordt door de directie geregeld. Uit dien
hoofde moet het aanzoek tot het afleggen eener dergelijke
reis, althans in geval zij over een uitgestrekt terrein
loopt, eenige dagen van te voren geschieden. De directie
bepaalt het aantal dragers, geeffc den tijd op wanneer,
en de plaats waar zij zich moeten bevinden en de reizi-
ger ondervindt op zijnen togt nimmer eenig opont-
houd.. Daar het in dit onmetelijke land schier de eenige
wijze van reizen is, -zijn de daartoe betrekkelijke maat-
regelen zoo juist beraamd, dat zij als het ware volmaakt
mogen genoemd worden. Er wordt in sommige gevallen te
water, te voet, te paard, op kameelen als anderzins gereisd ,
doch dit geschiedt uitsluitend tot het afleggen van kleine
togten en mag als eene zeldzaamheid worden beschouwd.
De palankein wórdt gedragen door 4 man, die door
4 anderen worden vergezeld, en op die wijze elkander
van tijd tot tijd vervangen; bij elke palankein hehooren
verder 2 toortsdragers — maucholsees — en eenige perso-
nen bestemd om de goederen te dragen, wier getal grooter
of kleiner is, naar gelang men meer of minder pak-
kaadje met zich voert. De goederen worden in vierkante
kistjes gepakt, die den inhoud hebben van ongeveer IJ
kub. voet, en waarvan het deksel piramidaal oploopt;
deze kistjes, die met rotting gestropt worden, heet men
petarra's. De drager plaatst een bamboes op den schouder
25
en hangt aan elk der beide uiteiüden een dergelijk
kistje. Wij hadden ieder 4 petarra's voor onze goederen,
daarenboven 4 met levensmiddelen, zoodat. onze gansche
karavaan, ons zëlven niet medegerekend, nit 38 perso-
nen bestond. Op die wijze hebben wij bijna 2000 eng.
mijlen afgelegd en gedurende al dien tijd geen noemens-
waardig oponthoud of tegenspoed ondervonden, steeds
troffen wij de dragers op de bestemde plaats en de
vertraging, die somtijds plaats vond, was onbeduidend,
liet zich' als het ware voorzien en gaf meer stof tot
scherts en vrolijkheid dan tot bezwaar. Men begrijpt
ligtélijk, dat het medenemen van een knecht bij het
doen van eene dergelijke reis een veel grooter aantal
dragers noodzakelijk maakt, veel last veroorzaakt, en
de kosten aanmerkelijk verhoogt; daarenboven heeft
men er weinig dienst van, vooreerst uithoofde zij met
de taal des lands onbekend zijn, ten anderen vindt men
overal, waar halt gehouden wordt, bedienden in over-
vloed, zoódat zij geheel overtollig zijn. Daar de reis
door het britsch bestuur werd bekostigd, vordert de
dankbaarheid dat wij den lezer onze uitrusting meer
uitvoerig beschrijven.
Wij hadden voortreffelijke palankeins, voorzien van
matras, met zijde overtrokken dekens, zijden jassen,
zoogenaamde chamberloucs, aan het voeteneinde een karaf
met een glas om onderweg te kunnen drinken, benevens
eenige andere kleine geriefelijkheden; voorts hadden wij
bij ons eenige boeken (1), papier tot het houden van
(1) Mfjne getroawe gezellen op de reis waren: Correspondance de
Victor Jacquemont pendant son voyage dans Pinde en The Hütory
of the British Empire in India , by the Rev, G. R. Gleig. M. A. ,
M. 72. S, L. etc.
26
aanteekeniügeii, onze wapenen, enz. Gewoonlijk lagen
wij in de palankein, gehuld in onze jassen. Van de é
petarra's waren er 2 gevuld met brood, boter, koud
vleesch, vooral humps, dat is, de bult van den ben-
gaalschen os, een heerlijk eten, een voorraad van thee,
koffij en het benoodigde gereedschap om die te zetten;
de twee anderen bevattede bordeaux van de beste
kwaliteit en zoete melk; ik noem de beide laatste arti-
kelen op, dewijl de flesschen, waarin de wijn en de melk
werden medegevoerd, geheel eigenaardig in hare soort
waren, namelijk, flesschen van wit glas of kristal niet
met eene kurk, maar door middel van glas gesloten, die
derhalve volkomen luchtdigt waren. Om den hals der flesch
bevinden zich 8 kringen, gelijk men veel aan karaffen
ziet; wil men nu eene dergelijke flesch openen, dan
slaat men met den rug van een mes den bovensten kring
er af en ten einde te verhoeden, dat kleine stukjes
glas in de flesch vallen, bevindt zich onmiddellijk onder
den bovensten kring een glazen balletje, waarop het
blijfi^ liggen, zoodat men de fijne glasscher^es er kan
afiiemen of afblazen; vervolgens neemt men het glazen
balletje uit den hals en de flesch is geopend. Naar ik
meen waren zoo wel de wijn als de melk uit Bordeaux
aangevoerd, maar dit is zeker, dat de wijn overheerlijk
was; op de melk of room viel niet minder te roemen.
In eenige flesschen had zij bij het einde der reis eene
hoog gele kleur verkregen en had er, ten gevolge der
schudding bij het dragen, in de eene meer in de andere
minder afscheiding van boter plaats gehad, zoodat men
er somtijds groote kluiten in vond. Wanneer onze le-
vensmiddelen begonnen te verminderen, werd een der
dragers, zoodra wij halt hielden of een europeschen re-
27
sident passeerden afgezonden om nieuwen voorraad te
halen en steeds kwam hij onmiddellijk terug met pe-
tarras gevuld met heerlijke levensbehoeften.
Het palkee reizen gaat gewoonlijk dag en nacht door ;
volgt men den grooten militairen weg, zoo vindt men
van tijd tot tijd een huis voorzien van de noodige ge-
makken, dat een vier- h zestal vertrekken heeft, en
gebouwd is ten dienste der reizigers, die den nacht er
in Wenschen door te brengen of er slechts in willen
vertoeven , ten einde zich te verfrisschen en te ververschen.
Men kan er warm water, melk, eijeren, een vrij goede
kerry en rijst bekomen en dit, gevoegd bij hetgeen men
zelf medebrengt , levert een goed ontbijt of een smakelijk
diner. Men betaalt er zeer weinig, maar het is niet
geoorloofd om er langer dan 9A uren te vertoeven ;
daarenboven is de reiziger verpligt aan te teekenen of
hij al dan niet te vreden is over de bediening.
Elke bungalow heeft een kitmundhar — hofineester? —
,en a bedienden; het gebouw is in tweeën verdeeld,
beide op gelijke wijze ingerigt en elk bestemd om door
eene familie te worden betrokken; in de kamers vindt
men eene tafel, stoelen en een ledikant. Uithoofde men
hier te land aan hard liggen gewoon is, rolt men zich
bij het gaan slapen in zijne dekens, en dat is al het-
gem noodig is om zich een uitmuntend bed te ver-
schaffen. Bij voorkeur reist men alhier des nachts, zoo
om de meerdere Mschhdd, die men alsdan geniet, als
om den grooteren spoed , waarmede de togt kan worden
•voortgezet.
Het reizen in paknkeins kan niet door ieder even goed
word^i verdragen, ja, er zijn er, die het slechts kort
kunnen uithouden. Sommige reizigers kunnen er gemak-
28
keiijk in slapen, niettegenstaande de palankein voor
een inan van gewone grootte ter naauwemood lang
genoeg is, om er tegtnit in te kunnen liggen. Men
wordt bestendig geschud; de dragers verwisselen ieder
Qogenblik van schouder — sommigen hadden er dikke
kussens van eelt op — verpoozen telkens elkander,
hetgeen niemand . zal verwonderen, wanneer hij den
zwaren last in aanmerking neemt, dien zij torschen.
Behalve deze blijvende kwaal, heeft men over dag de
hitte te verduren en des nachts de koude van het kli-
maat , waarbij dan nog komt de stank der toortsen , die ,
van oud katoen en linnen gemaakt, voortdurend met
olie worden bevochtigd en door de dragers èn uit
gewoonte, èn om meer togt te hebben, steeds aan de
windzijde worden gedragen.
Maar de grootste plaag , die men bij het reizen op
deze manier heeft te verduren, is het stof, dat van den
weg oprijst, waarbij vooral niet mag worden vergeten
het akelig steunend, klagend geluid, dat de dragers
liiaken om in de maat te loopen. Behoeft men slechts
ee» korten weg. af te leggen, duurt de togt maar eenige
weinige dagen, dan mag deze manier van reizen uitmun-
tend worden geheeten ; de dragers leggen gewoonlijk 4 ,
ja, 5 mijlen in het uur af, zoodat men goed voortspoedt,
indien men zich niet te lang in de bungalow'» ophoudt;
is het traject daarentegen lang, dan wordt het eene
wezenlijke plaag, ja, het wordt eindelijk onuitstaanbaar.
Ik althans, ik bevond mij op het eind der reis in zulk
een toestand , dat ik mij geen uur levens zou hebben toe-
geschreven, indien ik het in de palankein had moeten
doorbrengen. Dikwerf stapte ik onderweg er uit om eene
wandeling te doen , maai* dan moet men goed voort-
29
spoeden , want voor het minst , dat de weg tamelijk goed
is, loopen de dragers steeds in een draf. Tot regt var-
stand der zaak heb ik het noodig geacht deze manier
van reizen, waarvan zoo dikwerf in deze aanteekeningen
wordt gesproken, met algemeene trekken aan den lezer
te omschrijven.
Wij verlieten Barackpore den 6 des avonds ten 7 ure ,
en voeren een uur later over de Hooghly. Den volgen-
den morgen déjeuneerden wij in de schaduw van hooge
peppels entamarindeboomen; de nieuwheid van dergelijk
tooneel dro^ veel tot de aangenaamheid er van bij. Het
eerste land, dat wij in Hindostan zagen, was goed be-
bouwd, maar scheen mij toe zeer droog te zijn, want
het te veld staande graan, het weinige dat er gegroeid
was, zag er niet zeer voordeelig uit. Dit was een alge-
meen gebrek. Gedurende het vorige regensaizoen was er
weinig water gevallen en nu hoopte men, dat de re-
gens , die gewoonlijk omstreeks Kersmis invallen , over-
vloediger zouden zijn; mogt ook dit falen, dan vreesde
men voor het ontstaan van hongersnood in de Opper-
provinciën. Er wordt hier rijst , suikerriet , gierst , verschei-
dene soorten van erwten en boontjes, gram genoemd, en
andere vruchten geteeld. Algemeen, genomen vindt men
overal dezelfde cultuur, met dit onderscheid, dat hoo-
ger . op de rijst allengs verdwijnt en eindelijk geheel
plaats maakt voor europeesch koom en aardappelen.
Wat het landschap betreft, in dit opzigt wordt ge-
ringe verscheidenheid in den algemeenen tint er van
waargenomen; het levert bijna aUerwege hetzelfde uit-
zigt aan den beschouwer , het is thans overal dor.
Slechts hier en daar ontmoet het oog eenig geboomte;
het zijn manga-perken ^ een boom , . die , naar mijn
30
smaak, de heerlijkste aller vruchten oplevert, ook naar
ieders oordeel hoog wordt geschat, hetzij die versch of
gedroogd worden gegeten. Dergelijke vrucht groeit insge-
lijks op Java, maar heeft aldaar somtijds een terpentijn-
achtigen smaak. Wijders vindt men hier eenige soorten van
oranje-appelen, pompelmoessen, pisang, dadels, tamarinden ,
peppels — een heilige boom voor den Hindoe, — eene
palmsoort, waarvan men toddy trekt, die i nadat hij g^st
heeft, een bedwelmende drank wordt; de palm, waaruit lüj
wordt verkregen, heeft veel overeenkomst met die palm-
soort, waaruit men in de Molukken de sagueer trekt. Gering
echter is getal boomen, dat hier wordt aangetroffen. En
waaraan moet zulks worden toegeschreven ? Vroegere sou-
vereinen van Hindostan hebben groote wegen doen aanleg-
gen, die met vruchtboomen waren beplant; hieruit blijkt,
dat het gemis aan geboomte toen reeds werd gevoeld. De
eenige reden, die ik daarvoor heb hooren opgeven, is
deze: dat, indien er te veel geboomte werd aangeplant,,
de mujskieten zoodanig zouden vermenigvuldigen, dat
men het aldaar niet lang zou kunnen uithouden.
Goede souvereinen moeten er wel schaars zijn geweest ,
want in geen land ter wereld vindt men betrekkelijker-
wijs gesproken minder wegen dan hier ; de militaire wegen
en die voor de palankeins zijn de eenigen , welke alhier be-
staan. Boomen heb ik langs die wegen niet gezien, of
worden die verder zuidwaarts gevonden? Het is intus-
schen zeer te bejammeren, want overal bestaat gebrek
aan brandstoffen. De bodem is zeer vruchtbaar en het
bemesten er van is niet in gebruik. De opmerking, die
wij hebben gemaakt met betrekking tot het uiterlijk
aanzigt des lands , mag insgelijks van toepassing worden
geacht op de bevolking; overal wordt dezelfde taal ge-
31
sprokcB, overal heerschen dezelfde gewoonten, enz.
Het is waar in een land zijnde, dat mij geheel vreemd
is, zou ik mij ligtelijk kunnen vergissen, maar bij
het doen eener reis van Calcntta tot aan Delhi, een
afstand bijna grooter dan men in Enropa kan afleggen,
zou het ondersdieid ten dezen opzigte, indien er eenig
onderscheid bestaat, mij ongetwijfeld in het oog zijn
gevallen. De juistheid hiervan zullen wij later nog her-
haaldelijk bevestigd zien.
Na deze vlngtige schets van het land te hebben gegeven ,
ztdlen wij den lezer eenige opmerkingen mededeelen no-
pens het klimaat, en later de rivieren van naderbij in
oogenschouw nemen, haar met de onze en andere mij be-
kende rivieren vergelijken , ten einde des te beter te leeren
zien in welk opzigt zij onderling van elkander verschillen.
Hindostan bevat het grootste gedeelte der bezittin-
gen van Indië, die aan Engeland cijnsbaar zijn. De
uiterste grenzen nemende, vindt men ten noorden de
hoogste bergen der aarde, waarvan de basis zelf zeer
hoog is en die plotseling oprijzen. Hierdoor wordt het
weder in Hindostan veelal bepaald; gelegen onder den
noorder keerkring, heerschen hier onverdeeld de moessons,
die het hoofdzakelijk doet ontstaan. Benoorden de linie
in dit werelddeel, of in de zeeën aldaar heerscht geen
passaat, maar de wind is, naar gelang van het saizoeii,
noordoost of zuidwest, de drooge of natte moesson ge-
naamd; het zijn derhalve periodieke winden. (1) Wan-
neer de zon boven het zuidelijk gedeelte van Azië staat
en hare stralen bijna loodregt er op nederschiet en der-
(1) Het 18 mijn doel niet hier eene verhandeling OTer moessons
of passaten te schrijven; in vlugtige trekken slechts heb ik daarom-
trent een en ander willen mededeelen.
32
lialve de luchtlagen , daar boven gelegen., zeer verdunt —
dat is des zomers — - dan vallen de minder uitgezette
luchtkolommen uit het zuiden in ; deze luchtkolommen ,
over de oppervlakte der zee heengaande, brengen vocht
^n water aan en dan valt hier het regensaizoen in. De
hitte stijgt alsdan zeer hoog, uithoofde de bergen van de
Himalaya-keten al de warmte der loodregt nederdalende
zonnestralen nog meer beperken binnen het land, dat
zij begrenzen. Er is mij verzekerd, dat de thermometer
somtijds tot op 120° Fahr. stijgt en geen Europeaan alsdan
in staat is eenigen arbeid te verrigten. De regen valt dan
in stroomen neder, de sneeuw op het Himalaya-gebergte
smelt, de rivieren wassen, treden buiten hare oevers,
gansche landen geraken onder water en al de tooneelen,
die de overstrooming van den Nijl doet ontstaan, aan-
schouwt men hier, doch op eene schaal oneindig grooter ;
de trotsche Ganges, die een tal van rivieren in zijn
schoot opneemt, die den Nijl verre overtreffen, stuwt
zijne reusachtige waterkolommen duizende mijlen voort
tot waar zij in de zee worden opgenomen; hij doet ver-
schijnselen ontstaan, waarbij die, door de Amazone of
Oronoko te weeg gebragt , in het niet verdwijnen. Het
land wordt dan gedrenkt en ten hoogste vruchtbaar
gemaakt. Is de zon boven het zuidelijk halfrond , dan
veroorzaakt zij, door de werking der eeuwige natuur-
wetten, den droogen of noordoost-moesson ; de koelere
luchtkolommen komen alsdan invallen van de zijde van
het Himalaya-gebergte; het is alsdan winter en wel in
die mate, dat het des nachts hier op eene breedte van
25 tot 28° somtijds vriest. Het klimaat is alsdan
overheerlijk, — het is het klimaat, dat wij op onze
reis genoten, — de hemel is voortdurend onbewolkt,
33
blaauw , op het midden van den dag heerscht er warmte »
deze neemt allengs af en des nachts is het koud, ja*,
's morgens somtijds zeer koud. De drie maanden, die ik
hier heb doorgebragt , hadden mij geheel ontwend aan
het zien van wolken, maar mij tevens het schoonste
klimaat leeren kennen, dat de verbeelding ons kan voor-
stellen. Maar op die wijze beziet men de zaak enkel van
hare schoonste zijde.
Den 7 des namiddags passeerden wij de eerste rivier
na de Hooghly, namelijk, de Damoudah, een tak van
de Roopnarain. Aan de overzijde aangekomen, namen
wij het middagmaal op onze palankeias in de schaduw
van een grooten boom. NaauweUjks waren wij hiermede
bezig of ons gezelschap werd vermeerderd door twee
buitengewoon groote apen. Daar zij regtstreeks op ons
toesprongen , legden zij eene mate van gemeenzaamheid
aan den dag, die mij geheel en al vreemd en onbekend was.
Beeds had ik het geweer aangelegd, om mijn jagtregister
met dat zonderlinge wild te vergrooten, toen kapitein
Caine mij in tij ds tegenhield, en mij te kennen gaf,
dat die liefhebbers hier in sterken reuk van heiligheid staan.
Op den 8 ontbeten wij bij den heer Halkett te Ben-
koerah; wij hadden nu in 36 uren tijds 10^ mijlen
a%elegd. Onzen weg voortzettende, kwamen wij ten 2 ure
in de eerste bungalow, die aan den grooten of müitairen
weg wordt gevonden. Bij deze bungalow stond een hooge
toren, die ra vroegeren tijd voor de telegraphiéche Ujn
had gediend, welke naar de Opper-provinciën Kep; van
dezen kon men den eerstvolgenden toren zien. Onder
de maatregelen ter bezuiniging , genomen door Lord
Bentinck, behoorde mede het intrekken der telegraphische
lijn en hoe kort zulks was geleden , had de hand des tijds
3
34
reeds merkbaar getoond hoé zij er verder mede zal omgaan.
De koeijen en buffels worden hier eiken nacht opge-
sloten binnen eene omheinde plek gronds, die insgelijks
van boven geheel met sparren gesloten is , ten einde deze
dieren te beveiligen tegen de aanvallen van tijgers. Naar
gelang wij op onzen togt vorderden , werden de buffels
of karbouwen allengs kleiner van stuk en hariger dan
die wij op Java gewoon waren te zien ; daarbij waren zij
vrij wat minder fier. Nu begonnen wij eenige heuvelen
te naderen, welke dit gedeelte van Hindostan sieren; die ,
welke in de nabijheid van Soesoenia , op een afstand van
6 hl mijlen van hier, zijn gelegen, leveren steenkolen
op. Ten half 10 ure passeerden wij drie kleine bergen,
die er hoogst zonderling uitzagen en als met menschen-
handen gemaakt schenen ; zij bestonden geheel en al uit
opeengestapelde steenbrokkên. De zware regens , die hier
jaarlijks vallen, hadden ongetwijfeld de losse aarde tus-
schen de steenbrokkên weggespoeld. Eegts en links van
ons hadden wij kreupelhout, ten gevolge waarvan wij
meer of min au qui vive begonnen te zijn tegen de tijgers
en beeren, die zich hier welligt ophielden; wij laadden
derhalve onze wapenen en gaven de dragers last ons bij
het minste gevaar te waarschuwen. De dragers voeden
geene vrees; zij steunen op hun aantal en hetfatalismus,
dat hen bezielt. Welligt ook valt een tijger zelden een
troep menschen aan, die, voorzien van verscheidene fak-
kels, onder een bestendig geschreeuw voorttrekken.
Den 9 kwamen wij te Chass aan, welke plaats 171
mijlen van Calcutta ligt; hier zag het land er meer
heuvelachtig uit dan vroeger. Wij passeerden eene menigte
beddingen van rivieren, doch vonden er zelden eenig
wat^r in ; was zulks het geval, dan waren wij zeker er
35
Teizigers aan gelegerd te vinden , die er geheel op de aarts-
vaderlijke wijze uitzagen en wanneer ik mij daarbij de
tafereelen te binnen bragt , ontleend aan bijbelsche prenten-
boeken, die ik in mijne jeugd had doorbladerd, dan kon
ik mij in den aartsvaderlijken tijd in het heilige land
verplaatst wanen. Trouwens overleveringen, behoeften uit
het klimaat geboren, moeten natuurlijkerwijze gelijkvor-
migheid doen ontstaan, gelijk zulks in de kleeding wordt
waargenomen in Hindostan, Turkije en in die landen,
welke door de aldaar heerschende godsdienst als het
ware één geheel met elkander uitmaken.
Het terrein, dat wij hier bereisden, scheen van vul-
kanischen oorsprong te zijn. De steenen zijn nu eens
in regelmatige rijen gerigt , elders tot hoopen onregelmatig,
woest op elkander gestapeld. Waarschijnlijk hebben hier
aardbevingen plaats gehad. Aan den 190'*®° mijlpaal,
ter plaatse waar twee rivieren zamenvloeijen, waaraan
meest altijd zekere heiligheid wordt toegeschreven, lag
een dorp. Bij paal 195 passeerden wij andermaal de
Damoudah. Een gedeelte van hare bedding, dieeene breedte
heeft van ruim eene mijl, vonden wij met water bedekt,
waarin nog stroom was ; deze liep noordwaarts langs een
lagen bergrug, die den loop der rivier aan die zijde
beperkte. Toen wij de rivier waren overgestoken , deed
ik eene wandeling van 6 mijlen , waarna wij halt hielden
in de bungalow te Gomeah , nadat wij kort te voren de
Bocaru hadden gepasseerd.
Des avonds verlieten wij de bungalow ; bij het voort-
zetten van onzen togt kwamen wij des nachts langs een
gedeelte van den weg, dat door boschachtig land liep
en met kreupelhout was omzoomd; eensklaps hielden de
dragers stil en waarschuwden ons voor eenen tijger , dien
36
zij vóór zich uit op den weg hadden gezien. Zijne Ko«
ninklijke Hoogheid sliep zoo gerust, dat wij Hem niet
stoorden, in de overtuiging dat wij slechts een loos alarm
zouden maken. Kapitein Gaine en ik trokken echter
onmiddellijk voorop, de trein volgde ons op den
voet, en ofschoon kapitein Gaine den tijger met een
jong er bij had gezien, gaven wij, na een paar uren aan
het hoofd van den togt te hebben gestaan, de jagt op,
ontspanden onze hanen en . kropen zeer te leur gesteld
weder in onze palankeins.
Des zondags, den 10, kwamen vrij vroegtijdig te
Hazareabaug; hier vonden vrij het eerste militaire station
of kantonnement , trokken in de bungalow en déjeu-
neerden bij den kolonel Bartelei van het 49'^® regiment.
Het was op deze plaats, dat wij het eerste europesche
koom te veld zagen; dienzelfden dag nuttigden wij het
middagmaal te Kutcumsandy. In den daaropvolgenden
nacht passeerden wij den tijgerpas, die als de gevaarlijkste
van alle passen wordt beschouwd, en ontbeten des maan-
dags den 11 in de bungalow te Sheherghotty. Het land
werd nu allengs drooger, wij zagen een grooter aantal
tanks , gegraven vijvers , om water in te bewaren , waarvan
de meesten, ten gevolge der heerschende droogte, ledig
waren. Hierop passeerden wij de Saone of Sone, die
geheel droog was. Te rekenen naar den tijd, dien wij
noodig hadden om de bedding dezer rivier door te trekken,
schatte ik hare breedte op 4 mijlen; het is een
der stroomen, die zich in den Ganges ontlasten. Den 12
passeerden wij bij paal 369 de Doorghotty over eene
fraaije ijzeren hangbrug, ter lengte van 147 en ter
breedte van 9 voet, die // Shakespearean bridge// wordt
geheeten, naar den naam hem, die deze soort van bmg
37
heeft ingevoerd ; eenige palen verder trokken wij over
de Caramnassa, eene rivier nabij Nobntpore. Over deze
rivier is eene steenen brug gebouwd met drie bogen , waar-
van elk eene wijdte heeft van 320 voet; aan beide zijden
boven de pijlers waren nog vier stroomgaten , ten einde
aan de watermassa, die in den regentijd afwaarts
stroomt , meer doortogt te verschaffen. Het is eene zeer
fraaije brug; uithoofde de waterstand destijds laag was,
bleef er meer dan 25 voet over , alvorens de stroomgaten
konden werken, en hieruit liet zich opmaken hoezeer het
water in den regentijd moet rijzen. Deze rivier wordt
door den inlander niet in het geringste geschat, want
haar water beschouwt hij als onzuiver, of beter gezegd,
uit zijn godsdienstig oogpunt acht hij het onrein. De
bungalow, waarin wij hier onzen intrek namen, ligt in
de omniddellijke nabijheid van de brug in een zeer fraai
oord. Ons diner bestond gedeeltelijk uit hetgeen wij al
voortreizende hadden geschoten, namelijk, drie kleine
vogeltjes, een kwartel, eene duif en een papegaai en
wijders uit onzen kouden voorraad.
Vóór de bungalow bevonden zich twee monumenten
voor weduwen , die op de lijken harer echtgenooten waren
verbrand geworden, eenvoudige gedenkteekenen van
bijgeloof en gehechtheid.
Tegen het vallen. van den avond vertrokken wij van
hier , passeerden den Ganges in den ochtendstond van
den 13 en bereikten Benares, alwaar wij halt hielden en
onzen intrek namen bij den heer Wainwairing, Agent
van het Gfouvernónent. Het was zoo donker , dat wij de
rivier overstaken, de Heilige stad in- en doortrokken,
zonder er iets van te zien. Welligt zal het den lezer
eenigzins bevreemden , dat ik zoo weinig heb opgeteekend
38
nopens het laatste gedeelte van den weg, dat door .mij
werd afgelegd ; niets echter kwam mij onder het oog, dat mij
der vermelding waardig toescheen , want nergens ter wereld
vindt men minder afwisseling dan hier , nergens ter wereld
treffe men zooveel eentoonigheid aan , op znlk eene groote
schaal als hier het geval is. Te vergeefs steekt men het
hoofd buiten de palankein of loopt men er naast , ten einde
iets merkwaardigs , iets vreemds te zien ; de eene dagreis
gelijkt volkomen op de andere, hetgeen de eene oplevert,
leveren ook de anderen op. De bodem is hoogst vrucht-
baar en behoeft niets dan regen om de geringe moeite,
aan het bebouwen er van besteed , veelvoudiglijk te ver-
goeden en in de behoeften van den inboorling te voor-
zien. Het regent er vrij algemeen in den zomer en dan
valt er eene voldoende hoeveelheid water voor den oogst-
De regen, die omstreeks Kersmis valt, is mede hoogst
noodig ; is de aarde door den gevallen regen niet genoeg
gedrenkt , blijkt zulks hier of daar onvoldoende te zijn , dan
moet het land op eene kunstmatige wijze worden besproeid.
Wij waren toen midden in den winter. Gtedurende
den zomer was er niet veel regen gevallen , zoodat de
meeste vergaderbakken , ja, zelfs waterputten droogston-
den. Het land zag er buitengewoon dor en droevig uit.
Dikwerf vroeg ikmijzelven af: waar toch vinden die
duizenden van dieren , als olifanten , kameelén , buffels ,
runderen, paarden , schapen en geiten, waar toch vinden
zij hun voedsel? Het was inderdaad een treurig schouw-
spel , dat wij hier onder het oog hadden. Op de meeste
akkers was de oogst volkomen mislukt, men had die
geheel opgegeven; anderen werden met inspanning van
alle krachten min of meer besproeid en alzoo de hoop op
een, welligt schralen oogst levendig gehouden. Daar
39
huime godsdienstige begrippen het graven van water-
putten en vergaderbakken medebrengen, zulks onder de
goede werken (1) wordt gerangschikt, laat zich het
aantal, dat er van gevonden wordt, vooral van de eerste
soort, bij geene mogelijkheid begroeten» Sommige dier
reservoirs of tanks zijn verbazend groot , hebben eene
soort van moskee, pagode of bedehuis, zijn omgeven
door steenen wallen , en mogen ten gevolge daarvan als
ornamenten worden beschouwd van den weg, waaraan zij
zijn gelegen. Het aantal putten heeft echter verreweg de
overhand; zij zijn voorzien van een rad , waarover een touw
gaat, aan welks eene uiteinde een lederen zak is bevestigd;
dezen laat men zakken , hij loopt vol en wordt vervolgens
dooreen of tweekoeijen opgetrokken. Boven aan de opening
gekomen wordt hij gestort en het water loopt in voren of
geulen over het land, dat. in dier voege wordt besproeid.
Bij eiken put zijn trappen aangelegd om de koeijen , die daar
ook al lui zijn , het dalen gemakkelijk te maken , en op die
wijze den zak, bij het afdalen, door hun eigen zwaarte
ophalen. Deze wijze van besproeijing is de eenige, die men
den eenen dag na den anderen waarneemt. De eentoonigheid
van het landschap wordt op enkele plaatsen verbroken
door eene groep van manga^s en tamarindeboomen, doch
slechts zelden ontmoet het oog eene dergelijke afwisse-
ling, terwijl hier en daar een pagode of moskee, prij-
kendende in al het schoon van een eenvoudigen, doch
(1) Men honde hi het oog, dat er strikte bepalingen en gebroi-
ken ten opzigte van dit pnnt bestaan. Zoo is het, bij voorbeeld,
den Hindoe, die tot eene lage kaste behoort, niet vergund te
drinken nit een waterput eener hoogere kaste, terwijl zij, die tot
de laatste cathegorie behooren niet willen drinken uit de tanks
eener lagere kaste. Sommige reservoirs hebben een mijl in omvang,
loopen in den regentijd vol en dienen het gansche jaar om er uit
te drinken en sich er in te baden.
40
indrukwekkenden bouwtrant , zich verheft en men onwille-
keurig uitroept: waartoe dit hier!
De huizen der dorpen zijn althans, naar het uiterlijk
te oordeelen, geheel en al van klei; komt hierop eene
uitzondering voor, en deze zijn zeer gering in getal,
dan kan de reden er van worden gezocht in eene toe-
vallig daar digtbij staande ruïne van een oud steenen
gebouw, herkomstig tiit de gouden eeuw der MogoUen, die
de materialen daartoe heeft geleverd. De huizen hebben
dikke wanden en door de deur is men in huis ; zij hebben
niet meer vertrekken dan noodig is om de bewoners er van
te bevatten, en krijgen weinig meer licht en lucht dan er
door de deur inkomt. Elk dorp heeft gewoonlijk êéne
lange straat, waarvan de huizen digt nevens elkander
staan; voor het huis, aan de straatzij de, is een portaal
onder een afdak, hetwelk alles van klei is gemaakt.
Daar worden de koopwaren van allerlei aard uitgestald,
en zitten de Hindostaners met alle mogelijke deftigheid ;
het is somtijds zeer vol, druk en vrolijk in dergelijke
straten en sommige dier menschenpijpen of holen zijn
zeer zindelijk. Aan den zonkant ziet men gewoonlijk
koeken van beestendrek tegen den wand geplakt, ten
einde die, na gedroogd te zijn, tot brandstof te bezi-
gen. Een dergelijk dorp zit gewoonlijk zonderling in el-
kander; in het verschiet gelijkt het, wat den bouwtrant
betreft, op een italiaansch dorp in miniatuur. Enkele
huizen hebben 2 étages, doch uit het oogpunt van zin-
nelijkheid beschouwd, gaan zij er niet bij vooruit. In
het saizoen, dat wij er in doorbragten, was alles droog
en scheen daardoor uitgebleekt, vooral indien men zich
op eenigen afstand bevond en de zon er op scheen; de
herstellingen echter, die sommige wanden hadden onder-
41
gaan, toonden ten duidelijkste, dat zij in den regentijd
veel schade en averij lijden. Bij gelegenheid dat ik om
een dier dorpen wandelde, zag ik de economische wijze,
waarop hier ovens worden gebouwd; men graaft hier
of daar in een wal of kant een rond gat, waarvan de
mond of opening naauw is, en hieruit bestaat de gansche
oven, die niettemin zeer goed aan het doel beantwoordt;
wordt er in gebakken, dan sluit men de opening.
Daar wij plan hadden op onze terugreis langer te
Benares te vertoeven, zoo verwijlden wij er slechts zeer
korten tijd, deden er eenige besteUingen van geweven
stoffen, die alhier zoo uitmuntend worden vervaardigd
en vertrokken na een goed ontbijt te hebben genomen.
De Radja van Benares kwam zijne opwachting maken bij
Z. K. H. en noodigde Hem , bij zijne terugreis , uit tot het
bijwonen eener jagtpartij. Onze vriendelijke gastheer had
onze palkees 8 palen vooruit gezonden en wij volgden
later met zijn rijtuig, waardoor wij tijd wonnen en
tevens de gel^nheid hadden om de fraaije omstreken
van Benares te bezigtigen. Wij vertrokken dus den 13
van hier, en namen het ontbijt den volgenden ochtend
te Sydabad.
Wij naderden nu den Ganges en de toenemende le-
vendigheid, die wij op den grooten weg bespeurden,
toonde duidelijk , zelfs toen wij ons nog op een grooten
afstand van daar bevonden, dat wij eene groote stad
te gemoet gingen. Het eerste relais, alwaar wij nu
aankwamen , was Allahabad, ook wel Acbarabad en
Prayaga geheeten, uithoofde van de heiligheid der plek,
alwaar zij is gesticht. Ter plaatse waar de schoonste en
grootste rivieren van Hindostan , de Jumna en de Granges
zamenvloeijen, daar ligt Allahabad. Het punt, waar
42
twee rivieren elkander ontmoeten en zamenvloeijen ,
wordt heüig geacht en heet Prayaga — heilige za*
menvloeijing; — daar vindt men steden of dorpen, bij
wier naam Prayaga wordt gevoegd. Voor deze zamen-
vloeijing echter, de heilige der heiligen, de heilige plaats
bij uitnemendheid, is Prayaga alléén voldoende. Groot
is het aantal geloovigen, dat zich hier jaarlijks nit gods-
dienstijver verdrinkt. Met een paar potten aan de voeten
gebonden, laten zij zich zachtjes zinken, gaan met een
vergenoegd gelaat onder, verdwijnen en laten ons te ver-
geefs nadenken over de gewaarwordingen bij ons opge-
wekt door zoo veel, door zulk een zedelijken inoed bij
den anderzins lafsten mensch ter wereld.
De ligging der stad en van het fort op de punt der
Beneden-Doab mag voortreffelijk worden geheeten; het
fort is gebouwd op den puntigen uithoek, waar de beide
genoemde rivieren zamenvloeijen, en is zoo wel uit een
strategisch oogpunt, door zijne ligging en sterkte, als
van een commercieel standpunt beschouwd, voor geheel
Hindostan zeer belangrijk te achten. Acbar had zulks
reeds ingezien, was deze plaats immer zeer to^daan
geweest en had hier veelal zijn zetel gevestigd. De
Junma loopt over eene groote uitgestrektheid bijna
evenwijdig met denGanges; het land, op die wijze tus-
schen twee rivieren ingesloten, wordt //Doab^ geheeten,hier
//lower Doab// in tegenstelling van //the upper Doab , n die
hooger op, digter bij den oorsprong dezer rivieren is gelegen.
Toen wij eindelijk de stad waren genaderd en de
boorden van den Ganges hadden bereikt, ontwaarden
wij een echt indisch tooneel, waarvan het genot voor
ons des te grooter was , uithoofde van de eentoonigheid ,
die ons zoo lang had omringd. Alles was ons vreemd
43
en ik werd er door gewekt uit de dommeligheid, die
mij door de palankeinreis had bevangen. Het eerste,
dat onze oogen trof, waren buitengewoon groote kam-
pementen , met indische Vorsten en al hun toebehooren ;
zij keerden terug van het bezoek door hen afgelegd bij
den Grouvemeur-Generaal. De di*iikte en het gewoel van
allerlei slag van menschen, van beesten en vaartuigen
was even vreemd als treffend voor ons. De zonderlinge
kleeding, de ontzettend groote olifanten, de rustelooze
bedrijvigheid, die zich liet waarnemen bij de verschil-
lende groepen, zoo van gewapenden als van ongewa-
penden, trof ten levendigste onze oogen, die ik schier
tot nutteloosheid gedoemd waande en die thans ter
naauwemood toereikend waren om het schouwspel, dat
zich voor ons opdeed, te kunnen omvatten.
Van de plaats waar wij ons bevonden, op een der
oevers, hadden wij een onbelemmerd uitzigt over de
rivier, zoowel naar boven als naar beneden; aan onze
linkerzijde hadden wij de Jumna , het fort en de
stad Allahabad, ter regterzijde zagen wij niets dan
den Ganges, met een aantal hoog liggende banken;
ook • deze rivier , waarin wij hier en daar eenige
schepen ontwaarden, had een zeer lagen waterstand.
Zijn de rivieren daarentegen zoo hoog gezwollen als
sdj bij onze aankomst aldaar laag stonden , dan
geloof ik niet , dat men van ons standpunt in
staat is om den tegenovergestelden oever van den
Ganges te kunnen zien en tusschen het punt waar
wij ons bevonden en de stad Allahabad ligt alsdan
eene watervlakte van minstens 3 mijlen. Ter plaatse,
waar wij de rivier moesten oversteken , lagen een
paar eilanden of, beter gezegd, banken droog; zoo
44
ver de dragers konden loopen , werden wij gedra-
gen, maar waar de diepte begon, lagen vaartuigen
gereed, die ons van den eenen wal naar den anderen
bragten. Onze schuitenvoerders waren volstrekt niet
knap, trouwens de stroom was sterk en de vaartui-
gen door de paiankeins , goederen en passagiers rijkelijk
vol en bij gevolg onhandig; zij schenen niet veel beters
gewoon te zijn, want ik zag dat zij de paarden van
eenige ruiters, die in eene andere boot zouden worden
overgezet, over de hooge zijde der vaartuigen lieten
springen en die geheel en al vulden. Gkroot was het
gewoel en de beweging en daar de Hindostaners meer
dan elk ander volk de gewoonte hebben om te gelijk
en als om het hardst te praten en te schreeuwen, dan
kan men nagaan hoe het hier gesteld was. Toen wij
aan de overzijde der rivier waren aangekomen, scheen
het als bevonden wij ons op eene groote jaarmarkt ; er
heerschte eene drukte, die alle beschrijving te boven
gaat. Aan den oever stonden eenige soldaten, die
bij de aankomst van Z. K. H. het sein gaven, waarop
van het fort, ter eere van den Prins > een koninklijk
saluut werd gedaan, welks statig gebulder het indruk-
wekkende van het tooneel verhoogde, dat wij op dien
schoonen morgen aan den Granges mogten aanschouwen.
Ten 11 ure trokken wij AUahabad binnen en namen
onzen intrek bij den heer Turnbull ; toen hij van ons ver-
stond, dat wij voornemens waren onze reis oilmiddeUijk
voort te zetten, werden wij vriendeKjk uitgenoodigd
hem op onze terugreis met een langer bezoek te ver-
eeren. Het onthaal, dat wij hier intusschen genoten,
liet niets te wenschen over. Alhier vonden wij een aide
de camp van den Gonverneur-Gteneraal , den kapitein
45
Mac Gregor, die Z. K. H. opwachtte, en na het middag-
maal te hebben gebruikt met ons naar het kamp vertrok.
Intusschen maakten wij een omweg met het rijtuig van
onzen gullen gasheer, ten einde een grooten, vansteen
gebouwden seraï, een put van groote diepte en omvang,
omgeven door gaanderijen, zoo mede den tuin te bezig-
tigen, waarin de begraa^laatsen der Kosrow's worden
gevonden, (1)
Wordt de reis zonder tusschenpoozen voortgezet,
gelijk met ons het geval was , dan is het zeer moeijelijk
een geregeld journaal te houden ; de bezwaren , waarmede
zulks gepaard gaat, worden nog oneindig grooter , indien
de reis wordt afgelegd met palankeins, waarin men ter
naauwemood kan lezen, maar waarin men bij geene
mogelijkheid kan schrijven. Daarenboven mag niet uit
het oog worden verloren, dat ik, zoodra wij op deeene
of andere plaats halt hielden, onmiddellijk na het nemen
van een bad, mij moest kleeden en naauwelijks den tijd
had om een goed ontbijt of diner te nemen, beide toch
even nuttige als overheerlijke zaken , waarbij nog moeten
gevoegd worden de overige bezwaren en lasten, die het
eigenaardige van onzen toestand zoo rijkelijk medebragt.
Het natuurlijke gevolg hiervan was , dat mij slechts tijd
overschoot om beknopt aan te stippen , hetgeen ik had
gezien en ontmoet , dit later uit mijn geheugen aan te
vullen, zoodat ik mij bij het te boek stellen er van niet
streng aan de volgorde der gebeurtenissen kan houden.
Ik zal dus min of meer den gang mijner herinneringen
(1) Het is mij niet mogelijk geweest iets omtrent de geschiedenis
dezer Vorsten op te sporen. Uit de monumenten echter blijkt, dat
zij Mohammedanen waren en tot een later tijdperk behooreq dan
de 16de eeuw.
46
moeten volgen en somtijds orde en symetrie uit het oog
verliezen. Honi soit qui mal y pense.
Het land, dat wij van hier znllen doortrekken , krijgt
allengs meer een mohammedaansch karakter. De meer
vredelievende aanbidder van Brahma is herhaaldelijk ten
onder gebragt door de oorlogzuchtige opvolgers van Mo-
hammed; deze behoorden tot een tak der Husseins.
Dergelijke overwinningen bragten naar den geest der
tijden en de voorschriften van Mohammed noodwendig
mede, dat, waar de overwinnaar zijne zegevaan plantte,
hij zijne godsdienst trachtte in te voeren, de verwonne-
lingen althans , die eene andere godsdienst bleven aan-
kleven, werden schromelijk vervolgd. Een gevolg hiervan
is, dat , naar gelang men meer het middenpunt van hunne
magt nadert, waar hunne overwinningen minder zijn
betwist geworden, men een grooter aantal tempels ont-
waart aan hunne godsdienst geheiligd. De onverdraag-
zame Musulman heeft vele tempels der Hindoes vernietigd
en de moskee der wassende maan in de plaats er van
gesteld. Dit onderscheid begint men vooral te bemerken ,
nadat men de grenzen van het eigenlijke Bengalen heeft
overschreden. Daar is nog schier alles Hindoesch; dui-
zende pagoden en tempels , ter eere van Brahma cum suis
gesticht, versieren het land. De tempels of moskeen der
Musulmannen onderscheidt men onmiddellijk aan den
vorm , de minareh's en aan hunne grootsche bouworde.
Overigens is het duidelijk, dat de verwinnaar insgelijks
gebruiken heeft aangenomen van den verwonneling en wel
te meer, dewijl sommige dier gebruiken, vooral het baden
en de reinigingen, als het ware door het klimaat worden
gevorderd en alzoo aan de belijders van de leer van
Brahma en van Mohammed gemeen moeten zijn. Niets
47
heefk hiertoe krachtiger bijgedragen dan de troonsbekKm-
ming van den grooten Acbar, dieganschHindostan (1)
aan zijnen schepter onderwierp. Deze waardige souverein ,
die aan het genie van een uitstekend veldheer, de
bekwaamheden paarde van een groot staatsman, begreep
dat alle vervolging om den wille der godsdienst , ook
in zijn eigen wel begrepen belang, behoorde te worden
gestaakt. Hij gaf veldheersplaatsen aan Hindoes , schonk
hun eer en aanzien, zonder zich in het minst met
hunne godsdienst te bemoeijen. Hij handhaafde de wijze
waarop de belastingen door hen werden geïnd, behalve
eenige geringe wijzingen door hem omtrent dat punt
ingevoerd, en deze handelwijze wordt bijna getrouwelijk
tot op den huidigen dag gevolgd. Zulks is inderdaad
zeer voordeelig te achten voor de gouvernementen , uit-
hoofde zij altijd geld noodig hebben. Alle belastingen,
uitgezonderd eenige kleine belastingen op opium, zouten
enkele vrijstellingen van ondergeschikt belang, werden vast-
gesteld en geïnd door plaatselijke autoriteiten, zemindar's
of potails geheeten, die als zoodanig als ontvangers mogen
worden beschouwd en daarenboven met de plaatselijke
politie waren belast. Een gedeelte van die ontvangst
behoorde aan den potail ; de hoegrootheid der belasting
(1) Hindoetan bevat het land, gelegen tasscben den Indus en
Cbittagong, dat is, van 68 tot 92° lengte en van kaap Comorin
tot aan het Himalaja-gebergtc , namelijk, van 8 tot 32° noorder
breeAte. De drie groote onderverdeelingen zijn:
1". Het eigenlijke Hindostan of Hindostan proper, dat zich uit-
strekt van den Indas tot aan de Chittagong en van hetHimalaja-
gebergte tot aan de Nerbudda.
2^. Decan, gelegen tasseben de Nerbndda en Kistna.
3^. De landen bezuiden de Kistna, namelijk, Mjsore en de Carnatic.
De lezer vergelijke hieromtrent Hamüton^ Statistical anpl Eis-
iort'cal dacriptton of Hindostan.
48
werd geregdd naar den meer of min gnnstigen uitslag
van den oogst. Uithoofde telkens nieuwe souvexeinen den
troon beklommen, was het voor hen eene zaak van het
grootste belang om, zooveel in hen was, zorg te dragen,
dat de bronnen, waaruit de inkomsten werden geput,
steeds mildelijk bleven vloeijen. Door geen enkelen
hunner werd hierin eenige verandering gemaakt. Het
spreekt van zelf, dat ik hier niet tot in de bijzonder-
heden van hunne wijze van beheer kan afdalen, maar
dit slechts met enkele trekken moet schetsen, de ver-
pachtingen, onderverpachtingen en afpersingen gaven
daaraan nuances, maar sedert Acbar's tijd zijn meest
alle plaatselijke en huisselijke inrigtingen hindoesch
gebleven, ofschoon ook de benaming en titulatuur hier
en daar verandert. In zeker opzigt zou men kunnen
zeggen , dat de Mohammedanen als verwinnaars geko-
men , hier evenmin wortel hebben geschoten als zij zulk»
in Europa hebben gedaan. Onder Acbar's regering dan
schepten de Hindoes weder eenigzins adem en het gevolg
was, dat de verwinnaar nog meer gebruiken en gewoonten
van den verwonneling aannam ; daaraan moet het worden
toegeschreven, dat, na een tijdsverloop van derdehalve
eeuw, waarvan zij bijna de helft gemeenschappelijk onder
vreemden druk hebben gezwoegd, het sterke contrast
tusschen de zeden en gewoonten der beide volken meer
en meer opgehouden heeft te bestaan , zij van lieverlede
zijn ineengesmolten , zoodat er voor reizigers gelijl^wij,
die ter naauwemood tijd hadden om ons leven te onder-
houden , weinig gelegenheid overschoot om navorschingen
daaromtrent in het werk te stellen, hoezeer het onder-
werp zulks allezins zou verdienen. Hoe oppervlakkig
zulks ook moge zijn , zal ik een en ander omtrent dit
49
punt mededeelen , dewijl de lezer zich iu een ander geval
bezwaarlijk een juist denkbeeld zou kunnen vormen van
hetgeen hier later zal worden medegedeeld. Vele lezers
zullen met dit onderwerp beter bekend zijn dan hetgeen
zij hier met enkele losse trekken geschetst vinden ;
voor hen daarentegen, voor wie de zaak nieuwer is , zal
dit weinige welligt niet geheel ondoelmatig zijn.
Het is niet bekend van waar dit volk afkomstig
moet geacht worden, of het tot de oorspronkelijke be-
woners des lands behoort , dan wel met volksverhuizingen
alhier is aangekomen; dit is zeker, dat het geloof, het-
welk dit volk invoerde , zich heeft gevestigd en uitgebreid
door gansch Hindostan tot aan den Indus. Bevreemdend
zou het mogen geacht worden, dat de talrijke bevolking
van een zoo uitgestrekt land als Hindostan , in vroegere
tijden zulk eene groote mate van eensgezindheid had
betoond omtrent een punt zoo gewigtig als dat van
de godsdienst. Het is er echter verre af, dat deze
godsdienst zich zoo vreedzaam heeft uitgebreid en ge-
vestigd , ook met het zwaard is het geloof voortge-
plant; daarenboven vindt men nog op den huidigen
dag eene menigte Heidenen en vele secten , die geheel
verschillende begrippen op het stuk van godsdieiist aan-
kleven , ja , die de kasten geheel verwerpen. Hoe
dit zij , de leer der Hindoes verliest zich jin de grijze
oudheid; als zeker mag het beschouwd worden, dat de
eerste voorschriften of beginselen sterk op het gemoed
en den smaak der menigte moeten gewerkt hebben ,
om den geest der menschen in weerwil van het zwaard
des Musulmans en van de kracht der toenemende be-
schaving, aan het voorvaderlijk geloof gehecht te doen
blijven.
4
50
Hun grootste Qod is Brahma; huune diieëenheid is
ïsaamgesteld uit Brabma, Yiahnu en Sieva, die afzon-
derlijk de vert^nwoordigers sijn van het denkbeeld van
Schepping, Bestaan en Yemietiging. Uit deze komen
duizende goden voort, die natuurlijk minder magtig
zijn dan gene; deze hebben bij hunne vleeschwording
allerlei vormen aangenomen, waarvan de eene door de
andere in gedrogtelijkheid wordt overtroffen. Deze goden
beschikken over de lotgevallen van den mensch en der
wereld in het algemeen. De geleerden hebben eene groote
verwantschap waargenomen tusschen deze godsdiensten
de grieksche mythologie en kunnen bijna voor elk óeat
grieksche goden en hunne attributen er een uit de leer
der Hindoes aanwijzen, die met elkander overeenkomen;
ditzelfde laat zich insgelijks waarnemen in de hande-
lingen en werking, die beide volken aan hunne goden
toedichten, zoodat door velen wordt verondersteld, dat
beider leer uit eene gemeenschappelijke bron is voort-
gevloeid. Beider leer is echter gewijzigd en ontwikkeld
naar den smaak des stichters en der omstandigheden,
waaronder zulks plaats greep. Algemeen is men echter
van gevoelen, dat de grieksche mythologie veel aan de
leer der Hindoes heeft ontleend en later meer beschaafd
en verfijnd is gewordes door andere instellingen; men
vermeent, ^t deze godsdienst door enkele schrandere
koppen, ten hunnen behoeve en ter bevordering van
eigenbelang is ingevoerd en in dat opzigt volkomen over-
eenkomt metde leer van Mohammed , met dit onderscheid ,
dat toen deze zijne godsdienstige revolutie begon, het
licht des Christendoms reeds begon te schijnen , hetgeen
tijdens het ontstaan der hindoeleer niet het geval was.
Tegen over Jupiter, Mars, Apollo, Mercurius, Juno
51
en Venus, stellen zij Krishna, Siva, Doorga, Hanguan,
Bresput en Ganga; zij hebben hunnen zondvloed , hunne
huisgoden, enz., brengen offeranden. Sommigen hebben
groote overeenkomst meenen te ontdekken tusschen de
leer der Hindoes en die *van het joodsche volk , maar
in dit opzigt bestaan te groote oorspronkelijke afwij-
kingen, waardoor al het onjuiste van dit vermoeden al
dadelijk in het oog valt, als daar zijn: besnijdenis,
huwelijk in den bloede, enz. en tusschen den eenigen
God der Joden en de menigte titulaire goden der Hin-
does, bestaat geen enkel punt van vergelijking. De
Hindoe eet geen vleesch en zijne koe is hem eene god-
heid ; nimmer wordt er eene gedood ; de Jood daarentegen
eet vleesch. Op die wijze voortgaande, zouden wij een
oneidig tal van afwijkingen kunnen opsommen , waarvan
de grond ligt in den oorsprong der godsdienst , waaruit
reeds van zeil blijkt , dat deze geheel verschillend is.
De Hindoe is verdraagzaam ; in al zijne pagoden is
de grootste godheid vertegenwoordigd door een zon-
derling , ruw stuk steen. In den grootsten tempel te
Benares waren er verscheidenen; zij bestonden uit een
rond, regtop staand stuk steen, dat op een ronden
pedestal was geplaatst. In sommige tempels vindt men
eene holligheid in plaats van een regtstandigen steen.
Deze zijn de heiligste voorwerpen in hunne sierlijke
pagoden; ieder huis heeft zulk een steen, dien men
aanbidt en waaraan in de verschillendste omstandigheden
en ten allen tijde wordt geofferd.
De Hindoes zijn verdeeld in vier kasten ; (1) de invloed
(1) „tTai renonce k comprendre qnoique ce Boit k la théologie
indone. Je snis persuadé qu'elle a toujours été un inintelligibli.'
galimathias ponr les Enropéens , qui ont prétendu rexpliqncr ,
52
dezer instelling, vroeger van zoo veel gewigt op het volk
en zijne lotgevallen, is op den huidigen dag nog zeer
sterk. Niets heeft mij in dit opzigt meer getroffen, dan
de magt der opvoeding, de kracht van menschelijke
instellingen, die, hoewel eeuwen oud, nog altijd op de
individuen werken, niettegenstaande de onloochenbare
invloed, welke èn de tijd èn andere menschelijke instel-
lingen, waarvan de meerdere voortreffelijkheid hen even
klaar en duidelijk moet zijn als het daglicht, ten allen
tijde uitoefenen.
Het komt mij voor, dat, in het stuk van godsdienst,
staatkunde en heerschzucht dikwijls als het ware de ziel
er van mogen genoemd worden. Ten opzigte van de
godsdienst der Brahminen is dit mede van toepassing,
dewijl zij eene aristocratische hiërarchie is; maar in de
eerste eeuwen is zij zoo goed gevestigd geworden, de
discipline is zoodanig ingeprent en gehandhaafd, dat noch
de halve maan , noch de bijbel haar aan het wankelen
hebben kunnen brengen.
De halve maan had in dit opzigt veel voor ; zij onder-
vond bijna geen materiëlen tegenstand en toch heeft zij ten
dezen opzigte niets kunnen uitwerken. De toestand der
Engelschen is, met betrekking tot dit punt, minder gunstig,
want waagden zij het de godsdienst der Hindoes aan
te randen, dan zouden deze zich ongetwijfeld aan de
Bernier, Sir William Jones, etc. La subordination des castes me
parait impossible k faire; je m'y suis essayé avec mapetite habilité
classéfiante de naturaliste; et je me suis convaineu qu'il ii'y a pas
de colncidence exacte entre celles d'une partie de Tlnde et celle qui
portent Ie même nom dans d'autres con trees bizarres. Impossible
d'établir entre elles ce que nous autrcs botanistes appelons une
sinonymie critlque" en liij bad groot gelijk.
Correapondance de Victor Jacquemont, ISDec. 1829. p. 121. t.I.
53
Musulmannen aansluiten. Wat verder zal gebeuren , moet
de tijd leeren. Dit is waar, dat zij andere door hen
overheerschte volken , hoezeer zij hen slaafs behandelden,
en de niet tot hunne godsdienst behoorenden als paria's
beschouwden, niet steeds hebben gedwongen hunne leer
aan te nemen.
De aanraking, waarin de Hindoes met deEngelschen
zijn gekomen, heeft hen veel geleerd; op het gods-
dienstig terrein echter bestaat zij niet. De Eagelschen
hebben , met even veel tact als^ wijsheid , de meeste
achting betoond^ voor de bijgeloovige vooroordeelen der
Hindoes, zij hebben ten dien opzigte met de meeste
kieschheid gehandeld, en te meer zoo, dewijl zij zeer
wel weten , dat zendelingen in hunnen heiligen ijver
reeds groote onrust onder de Hindoe-bevolking hadden
verspreid. Hij , die niet overtuigd wil zijn , wordt het
niet ligt. Door bijbelverspreiding, door hen ongemerkt
te overtuigen, langs dien weg alleen bestaat er hoop
om hen voor het Christendom te winnen. Welke godsdienst
de menschen mogen belijden, zij hebben allen hunne
zwakheden, en welligt hunne deugden, maar de Hindoe
der eerste kaste is er gansch niet mede ingenomen ,
wanneer hij ziet dat een Hindoe der vierde kaste , ja ,
zelfs eene paria Christen wordt , dus een mensch gelijk een
ander , niettegenstaande hij hen , uithoofde van den aristo-
cratischen geest zijner godsdienst, ter naauwemood acht
gelijk te staan met het redelooze vee ! Een zeer verlicht
Engelsch staatsman zegt: //de bijbelvertalingen zelfs be-
// schouw ik als gevaarlijk , uithoofde zulks aanleiding zou
//kunnen geven tot ongunstige vergelijkingen tusschen
// onze leer en onzen wandel^ waardoor wij ons aan hunne
//billijke verachting zouden kunnen blootstellen"!!!
54
De vier kasten 2djn : de Brahminen , de Sittris , de
Bys en de Sodders;(l) zij zijn allen van Brahma oor-
spronkelijk. Die van gemengden oorsprong is, behooren
totgeene kaste; het zijn de paria's, de verworpelingen.
De Brahminen, de hoogste of eerste kaste, de adel,
maakten echter nimmer eene hiërarchie uit; deze kaste
is verdeeld in geleerden , priesters en landheeren (zemin-
dars). Zij zijn voortgesproten uit het hoofd van Brahma,
maken wetten en verordeningen en leggen die uit.
De Sittris komen voort uit de armen , zulks beteekent
de magt ter bescherming en verdediging. Zij zijn het, die
het burgerlijk bestuur in handen hebben; in oorlogs-
tijden zijn zij de verdedigers des lands.
De Bys zijn voortgesproten uit de dijen, die het lig-
chaam dragen; zij zijn kooplieden, landbouwers, kun-
stenaars.
De Sodders zijn de helpers of dragers van allen en
zijn voortgesproten uit de voeten, Hoe groot het fortuin
van een Hindoe moge zijn, welke schitterende gaven
des geestes hij bezitte, nimmer is het hem geoorloofd
in kaste op te klimmen; hij kan haar verliezen, en
eenmaal zijne kaste verloren hebbende, kan hij die nimmer
terug krijgen; hij wordt een paria, een verworpeling,
een voorwerp van eeuwige minachting. Er is geen wille-
keur zoo sterk als deze kaste-instelling , noch zoo doo-
delijk voor het geluk van Hindostan , — hierbij uitgaande
van het standpunt , vanwaar wij de zaak beschouwen. —
Vrouwen maken hierop eene uitzondering, want eene
vrouw , behoorende tot eene hooge kaste , mag zelfs een
(1) Met betrekking tot de spelling dezer woorden, gelijk het
geval is ten opzigte van vele anderen, bestaat in Hindostan veel
verschil.
55
Musulman huwen; staatkunde vooral is hiervan de be-
weegreden. Deze instellingen , die van voor duizendejareu
dagteekenen, zijn als het ware in het bloed der geslach-
ten overgeplant, en vertoonen slechts hier en daar den
invloed door het verloop der tijden en door vreemde
instellingen daarop uitgeoefend. De aristocratische geest
straalde overal in door, en de stellige bepaling dat
niemand van kaste mogt veranderen, was uitmuntend
geschikt om dien geest te doen voortleven. Een Vorst , een
Koning, kon uit elke kaste voortkomen , maar de pligten,
die hij moest betrachten , de magt , welke hij kon uitoefenen,
waren hem door de Brahminen, uitleggers der Veda's
en Shasters , zoo duidelijk voorgeschreven , dat hij eigen-
lijk, naar onze denkbeelden, een ondergeschikt persoon
was. Hierbij kwam nog , indien hij tot eene kaste van
geringere soort behoorde, dat hij onderworpen bleef aan
alle voorschriften zijner kaste. Diezelfde aristocratische
geest is werkzaam gebleven in alle kasten; uit;^ vrees
voor vermindering , oefende ieder het bedrijf zijner vaderen
uit. Zoo zijn de Zemindar^s, landheeren, en dePotail's,
die de grondbelastingen innen, en het burgerlijk
bestuur en de regtsmagt in de dorpen uitoefenen, bij
erfopvolging met die betrekking bekleed.
De Sittris of soldaten zijn , door hunnen stand , een beter
en opregter soort van menschen dan in ♦et algemeen het
geval is met hen, die tot eene andere kaste behooren.
Vergelijkenderwijs gesproken, zijn het de ridders uit de
middeleeuwen. Vooral deEaaypoots, — koningskinderen, —
die leden zijn der tweede kaste , behooren tot een ver-
heven geslacht; de aanraking, waarin zij zijn gekomen
met de Engelschen en hunne discipline, heeft hen niet
vervreemd van hunnen edelen aard. Hoewel deze gods-
56
dienst der Hindoes reeds sedert twintig eeuwen het
burgerregt bezat, zoo heeft zij in de latere eeuwen ge-
voelige schokken geleden , zoo door de overwinningen
der tartaarsche Musulmannen als door die der Engelschen,
is zij in plaats van actief, gelijk vroeger het geval was,
passief geworden en ofschoon zij op die wijze als gods-
dienst nog lang kan bestaan, hare kracht is geschokt
en hare grondvesten waggelen; haar wacht eindelijk het
lot , dat aan alle instellingen is beschoren , die op geen
goeden grondslag zijn gevestigd , die aan de wereld niets
zullen laten dan de geschiedenis van haren ondergang
en de overtuiging hoe moeijeKjk het is eene nieuwe
godsdienst in te voeren, indien men eerst nog de wortelen
moet uitroeijen eener andere godsdienst , hoe slecht die
ook moge geweest zijn. De gevolgen, welke uit deze
instellingen voor de paria's of verworpelingen voortvloeijen,
zijn zoo nadeelig, dat zij in ontwikkeling des geestes
beneden de redelooze dieren staan. -
De vierde of minste kaste behoudt , zelfs in de laagste
standen, bij het godsdienstig beginsel nog eenige fierheid.
Eens gebood ik een mijner dragers een bord te reinigen
waarop vleesch had gelegen ; hij weigerde hieraan te vol-
doen, want zeide hij, //ik zou mijne kaste verliezen."
Welligt behoorde hij tot een van de hoogere standen der
vierde kaste. p
Toen wij den Ganges afvoeren, waren eenige inlandsche
soldaten aan boord met een transport geld. Hun geloof
verbood hen iets aan boord gereed te maken; om in de
gelegenheid te zijn hun eten te koken, moesten zij zich
getroosten des nachts, wanneer wij voor anker lagen, naar
denyoever der rivier te gaan. Gebeurde het dan, dat wij
hen naderden, dan verzochten zij ons met luidruch-
57
tige taal en gebaarden hen niet te nabij te kamen.
Weliigt zon het voor de Hindoes zeer gelukkig zijn
geweest, indien zij niet in aanraking waren gekomen
met andere volken ; opgevoed in gebruiken en gewoonten,
wa^arvan zij de overlevering eerbiedigden , lag hierin
voor hen een groote troost.
Het volk eet zelden of nooit vleesch, drinkt nimmer
wijn of sterken drank en mag beschouwd worden als het
zachtaardigste der wereld. Naar hunnen aard zijn zij
landbouwers en in zoo verre is er in hun innerlijk bestuur
veel aartsvaderlijks. Zij vereeren den Ganges, omdat deze
rivier de aarde drenkt en voedt, de runderen omdat deze
hunne getrouwe helpers zijn. De koemest is hunne voor-
naamste brandstof, die meestal in ronde, platte koeken
tegen de muren der huizen wordt gedroogd; in de groote
steden wordt een aanzienlijke handel in deze zonderlinge
brandstof gedreven en men ziet op den weg steeds een groot
aantal ezels , paarden en kameelen tot het vervoer daarvan
bezigen. Zij vereeren sommige boomen, vooral de peppel
en geen Hindoe zal de hand opheflen om een dergelijken
boom te beschadigen: Beesten kwellen zij nooit en van
daar het zonderlinge verschijnsel der buitengewone tam-
heid ;van vele dieren. Bij de zaadverkoopers in de
dorpen ziet men menigwerf verscheidene kleine vogels,
in de openstaande zakken met graan zitten en heel sma-
kelijk eten, ja, zij zetten hunnen maaltijd ongehinderd
voort , terwijl de eigenaar graan uit denzelfden zak schept.
De gier, valk, havik en kraai leven bijna in een staat
van broederschap, er behoort echter bij gezegd, dat het
hun zelden aan voedsel ontbreekt.
Te Commoncally zijnde, doodde ik uit aangeboren
afkeer een kakkerlak ; een Hindoe , dit ziende, vroeg mij :
58
//met welk reg^ doodt gij dit dier? Is het niet evenzeer
//door Grod geschapen als gij zelven?// Hierin straalde
het geloof aan metempsychose door, die ook werkelijk
tot hunne godsdi^stige begrippen behoort. Het voor-
name kenmerk van den Hindoe, door het geloof inge-
prent, is het onwrikbaar vertrouwen in de voorbeschik-
king; zij zijn nog erger fatalisten dan Mohammedanen,
die echter in dit opzigt veel overeenkomst met hen hebben.
Op den zesden dag na de geboorte van een kind
wordt zijn lot door den God Vidhata beschikt en op
zijn voorhoofd gegrift en geene ondervinding, geene
overredingskracht is later in staat om den o^oeijenden
jongeling, den volwassen man, het geloof daaraan te
ontnemen, want sedert de eerste ontwikkeling zijner
geestvermogens is zulks welligt de dagelijksche kost
tot voeding er van geweest.
In het gewone leven is de Hindoe boven alle be-
schrijving lafhartig; door godsdienstijver gedreven, laat
hij zich vrijwillig, geheel uit eigen beweging, door een
olifant vertreden, op aUe wijze pijningen, verdrinkt hij
zich in den heiligen Ganges, en betoont daarbij een
moed, die alles doet verstommen; met een paar potten
onder de voeten gebonden, stort hij zijne gebeden uit
en laat zich langzamerhand zinken bij den Prayaga.
Er worden Fakirs — dweepers — gevonden , die uit gods-
dienstijver hunnen eenen arm zoodanig in de hoogte
houden, dat zij eindelijk het gebruik er van verliezen.
Gedurende onze reis was de hongersnood ten top
gestegen ; op menigvuldige plaatsen aan den weg lagen
dooden en stervenden, ja, somtijds vond men er in de
nabijheid der weivoorziene winkds van hunne beter
door de fortuin bedeelde landgenooten. Liever stierven
59
zij den hongersdood dan van ons voedsel te nuttigen ,
dat hen verboden is , en honger is een scherp zwaard. (1)
Somtijds nam^ zij geld aan, ook rijst of andere
spijzen van hen, die door ons waren aangekocht,, doch
meerendeels werd znlks louter uit wantrouwen door
hen van de hand geslagen. Het referein is altijd; /«^het
is zoo bepaald.//
Het verbranden der weduwen heeft sedert eenigen
tijd geen plaats meer. Door den vermogenden invloed
van Lord W. Bentinck is dit tot stand gekomen. De
Hindoes gehoorzamen aan dit gebod, maar zeggen:
//waartoe dient het? Wie wil eenigen omgang hebben
//met die weduwen, die nu toch maatschappelijk dood
//zijn?// Het zijn thans de ongelukkigste schepsels,
die men zich kan voorstellen; intusschen is dit e^ne
groote schrede, afgelegd op den regten weg.
De Hindoes verbranden de lijken hunner afgestorve-
nen, maar uithoofde brandstoffen even duur als schaars
zijn, worden de meesten, nadat er eenige uiterlijke
vertooning van verbranden heeffc plaats gehad, in den
heiligen Gkaiges geworpen — dit is bq de massa van
(1) Het is niettemin zeker, dat er uitzonderingen bestaan; gelijk
er Christenen worden gevonden , die baiten het pad van het Evan-
gelie wandelen y zoo zijn er mede slechte Hindoes. De secte der
Thugs is hiervan het sprekend bewijs; dit zijn tartufFes door op-
voeding. Bij gelegenheid van een zwaren hongersnood ontmoetten
11 reizende Hindoes te Bhownagur eene koe — dit dier is een
hunner godheden. Door nooddwang aangezet, slagtten zij het
beest en aten van het raauwe vleesch. De misdaad werd ontdekt
en de 11 bedrijvers er van werden op de plaats, waar zij die
gepleegd hadden, onmiddellijk gedood. Destijds hadden de £n-
gelschen aldaar slechts politieken invloed. De Hindoes, die ons
voedsel weigerden, zouden dit welligt niet hebben gedaan, indien
Cr geen getuigen waren bij tegenwoordig geweest.
het volk het geval — waardoor men de akeligste too-
neelen onder het oog krijgt, die men bij mogelijkheid
kan bedenken. Zij strekken daar tot aas van kroko-
dillen, gieren, valken, raven, enz., die er, Grod dank!
in voldoend aantal worden gevonden om dergelijk af-
zigtelijk schouwspel zoo veel mogelijk te bekorten.
Uit deze godsdienstige verdeeling der Hindoes in
kasten zal de lezer duidelijk ontwaren, dat het de
Brahminen zijn , die het geheel in stand houden , en
dat hunnen ijver in dit opzigt uitsluitend moet strek-
ken, dat zij hunnen invloed tot geen ander doel aan-
wenden dan om het vette der aarde te genieten. Onder
de Brahminen worden Pakirs, eene soort van bedel-
monniken of dweepers, gevonden, die in elk opzigt
tot de verachtelijkste schepselen onder het menschdom
mogen gerekend worden.
De Sittris , steeds gereed het zwaard te trekken, waren
uitmuntende werktuigen voor en in de eeuwigdurende
burgeroorlogen en twisten om uitbreiding van gezag
ontstaan; het scheen als of alles daartoe was ingerigt.
De kooplieden zijn in hunne handelsondernemingen
veelal de gelukkigsten ter wereld; en de vierde kaste!
deze is naauwelijks toereikend om de anderen te dienen.
Nadat de Hindoe zijne gebeden heeffc verrigt, verwt
hij zich hoofd en armen op sommige plaatsen; men
zegt, dat zij zich daaraan onderkennen. Een der knechts,
dien wij bij ons hadden, bad den halven dag en was
een fat in zijne soort; telkens varieerde hij de wijze
waarop hij zich beschilderde, want nu eens verwde hij
zich drie witte strepen tusschen de oogen op het voor-
hoofd, dan weder maakte hij ze rood, wit, rood en
daarenboven somtijds nog dwarse strepen op wangen en
61
armen, zoodat wij dikwerf, niet dan met moeite onzen
lach konden bedwingen op het zien dier zotte uitmQn-
steringen op het zwarte gezigt. Al die zonderlinge
gebruiken daargelaten, straalde er toch blijkbaar eene
groote mate van gezond verstand door in al hnnne
daden en handelingen. Even als de oude Egyptenaren,
hadden zij groote vorderingen gemaakt in kunsten en
wetenschappen en onderscheidden zij zich voordeelig
boven hunne magtige naburen, de Chinezen. Alles was
zoo goed geregeld, aan alle wetten en bepalingen werd
zoodanig de vaste hand gehouden, het regt van eigen-
dom zoo goed gehandhaafd, dat de bevolking, bij het
genot van veel vrijheid, eene hooge mate van geluk
genoot. Dat kunsten en wetenschappen tot een hoogen trap
van bloei waren gestegen , zulks getuigen de tempels van
Jagemauth, van Ellore^ van Elephanta, van Bhoda en
zoo vele honderde anderen, zulks getuigen hunne ma-
nufacturen, waarvan velen door de Engelschen geëven-
aard, maar in verre na aUen niet overtroffen worden.
Bloeijend was vooral de handel op Egypte en op ver-
schillende landen van Azië. Ptolomeus de groote, de
stichter van den vuurtoren op het eiland Pharos, en later
diens zoon , stelden aUe pogingen in het werk ter bevorde-
ring en tot aanmoediging van den handel op Hindostan ,
die toen vooral op Tyrus en Sidon gedreven en in vervolg
van tijd naar het jeugdige Alexandrië getrokken werd; ter
uitbreiding van den handel naar de zijde van den Indus
en de Eoode zee liet hij kanalen graven, ten einde
Arsinoë, dat op een geringen afstand was gelegen van
de plaats waar thans Suëz wordt gevonden, met den
Nijl te verbinden. Mogt dit laatste gedeelte van zijn
grootsch en wel doordacht plan ninmier zijn verwezen-
62
lijkt geworden, wij zien er echter het bewijs in hoe
uitgebreid de handel met Hindostan zal zijn geweest,
welk hoog belang er in gesteld werd. Niet minder le-
vendig was de handel over land met Perzië, die zich
uitstrekte van de Kaspische tot aan de Zwarte zee en dat
gedeelte der oude wereld voedde, verrijkte en beschaafde.
Volney vraagt in zijne schoone beschrijving van Tyrus:
//Qui jamais égala Tyr, cette reine de la mer?// En
het antwoord was: //Les révolutions et surtout la bar-
//barie des Turcs ont accompli eet oracle.// Ik kan hier
over dit onderwerp niet breeder uitweiden, maar ieder
weet, dat geen der volgelingen van Mohammed of der
Calyphen het menschdom eenig goeds heeft aangebragt.
Het was omstreeks het jaar 1000 , dat de Mohamme-
danen iet oog vestigden op Hindostan en zij de eerste
invallen in dat land deden; twee honderd jaren later
beklom de eerste mohammedaansche Keizer, Cuttub ge-
heeten, een slaaf van geboorte, den troon van Delhi;
sedert dien tijd is de oorspronkelijkheid van Hindostan
verdwenen, en, na dit tijdstip, waarop zij hunne hoogste
ontwikkeling hadden bereikt, vermengd met turksche
domheid en fanatismus, is die chaos van staatsverwisseHn-
gen ontstaan , welke sedert dien tijd het kenmerk zijn ge-
weest der geschiedenis van Hindostan en is de welvaart
en het geluk, dat de bevolking destijds genoot, verre
op den achtergrond terug gedreven.
Ik weet niet of de veelvuldige aanraking, waarin zij
zijn gekomen met Musulmannen en Christenen en het
verkeer, op minder uitgebreide schaal door handels-
betrekkingen met Perzen, Parsies, Chinezen, Tartaren,
Burmannen, invloed hebben uitgeoefend op de ontwikke-
lingvan andere maatschappelijke deugden of zwakheden, —
63
of de Veda's en Shasters hun het st^n verbieden; even-
min weet ik of de dieverijen, in het groot nitgeoefend,
ongevoelig bij hen de neiging daartoe hebben doen
ontstaan en ontwikkeld, maar dit weet ik, dat zij kun-
stenaars,^ professoren in het vak zijn geworden en geeneriei
vertrouwen verdienen. Welligt werd dit ook meer bepaald
uitgeoefend door de paria's, die het misschien wel als
eene deugd beschouwden, dewijl aUe gevoel van waardig-
heid sedert eeuwen bij hen moet uitgedoofd zijn; (1) zelfs
bij hunne inlandsche regters en getuigen is meineed aan
de orde van den dag, terwijl omkooperij en eerloosheid
slechts tot schande verstrekken , in geval zij er op worden
betrapt (a)
Het menschenras alhier is, algemeen genomen, niet
fraai; door de onthouding van dierlijk voedsel staat de
Hindoe, naar het mij voorkomt, beneden zijn moham-
medaanschen broeder, die er forscher uitziet. De kleur
(1) Toen wij bij den Gouverneur-Generaal in het kamp kwamen,
werden wij gewaarschuwd op onze hoede te zijn tegen de dieyen ;
naar ons verhaald werd, wisten zij ongemerkt de tenten binnen te
sluipen , en stalen zij alles wat er te stelen viel. Dit was zoodanig
als waar aangenomen, dat zelfs onze Kapitein Caine , des avonds,
wanneer hij zich te bed begaf, aUes buiten zijne tent by den schild-
wacht plaatste. Ik hechtte er niet aan en zeer los van slaap zijnde ,
Ket ik het er op aankomen en ben nooit bestolen geworden.
(2) Ia het bekende proces tegen den Gouverneur- Generaal Warren
Hastings , die vooral werd beschuldigd van omkooperij , trad de
Radja op vanBenares, Nuncommer geheeten , en getuigde tegen den
Gouverneur-Generaal; deze getuigenis was zoo klaar en duidelijk, dat
Hastings werd veroordeeld om zeer groote sommen in de kas der
Compagnie te storten. Het duurde niet lang of deze Kadja werd
insgeiyks van omkooperij beschuldigd, gevangen genomen, door
engelsche regters ter dood veroordeeld en gehangen. Dit vonnis
was even hard als onregtvaardig , uithoofde engelsche wetten er
destijds niet van kracht waren en de inlandsche wetten dergelijke
overtreding niet zoo zwaar straffen.
64
der bewoners van Bengalen is donkerbruin of zwartachtig;
die van Madras zijn donkerder. De bewoners der hooge
streken en zij , die van Cabul komen , zien er veel beter
uit en hunne wangen hebben reeds eenigermate eene
roode kleur. Het hindostansch wordt het meest alge-
meen gesproken, en is eene aangename, welluidende taal.
Dikwerf stond ik verwonderd over den vloed van
woorden en de gemakkelijkheid waarmede allerlei slag
van menschen zich uitdrukte. Bedelaars vooral onder-
scheidden zich door het krachtige hunner uitdrukkingen
en de lange redevoeringen , die zij hielden bij het vragen
om eene aalmoes. Hoe zal dat volk eenmaal brilleren,
wanneer zij eens eene eerste en tweede kamer hebben!
Grelijk in het algemeen de engelsche bezittingen alhier
bekend zijn onder den naam van Hindostan, zoo is
insgelijks het hindostansch de taal, die het meest wordt
gesproken ; het persisch is de hoftaal en die der hoogere
klasse.
Na deze uitweiding keeren wij naar de seraï terug;
een seraï^ hetzelfde dat in turksche landen wordt
geheeten een karavanserai, die wij in menigte op onze
reis hebben gezien, bestaat gewoonlijk uit eene vier-
kante ruimte, rondom door muren omgeven, aan de
binnenzijde waarvan een aantal kleine vertrekken nevens
elkander wordt gevonden ten gerieve des reizigers,
die er zoo velen van in bezit neemt als hij noodig heeft
en ledig vindt staan; zijn vee en zijne goederen plaatst
hij digt bij het door hem in gebruik genomen vertrek
onder een boom. Wijders kan men zich hier een en ander
verschaffen bij oude dames, die er zich op toeleggen om
de reizigers ten dienste te staan. De meeste serafs
zijn gesticht uit liefdadigheid, waaronder eenige ijdel-
65
heid schuilt, van dezen op genen rijke en zijn in
allen gevalle even doelmatig als nuttig voor reizigers.
De put) dien wij hier zagen, onderscheidt zich van
anderen alleen door zijne buitengewone wijdte en diepte.
Er is een trap gemaakt, waar langs men naar de wel
afdaalt, die derhalve eene aanmerkelijke lengte heeft; bij
het afklimmen komt men herhaalde malen aan een
portaal, dat tot ingang strekt eener gaanderij, die om
dèn put loopt. Het is niet zoo zeer het nut van een
dergelijken put, waaraan welligt godsdienstige overleve-
ringen verbonden zijn, als wel de zonderlinge, doch tevens
schoone bouwtrant, waardoor hij zoo bijzonder onze aan-
dacht trok ;het geheel was van gehouwen steen opgetrokken.
Wijders bezigtigden wij alhier den tuin, waarin zich de
graven bevinden der Kosrow's (Cyrus in het perzisch).
Algemeen genomen zijn moskeen en grafplaatsen de eemge
monumenten of voortbrengselen van mohammedaansche
architectuur. Ik moet tot mijn leedwezen bekennen, dat
ik ten eenenmale onbekend ben met de familie der Kosrow's,
ook wel Kosroe genoemd; gelukkig echter zullen zij er
niet minder gerust om liggen. In den tuin, een groot
vierkant van 5 èi 6 bunders oppervlakte, stonden boomen
en groenten, en verhieven zich drie fraaije gebouwen.
Op het midden van elk dier gebouwen prijkt een
koepel, waarnevens op elk der vier of acht hoeken van
het gebouw kleine koepels, gaanderijen en monumenten
ter versiering er vun zijn aangebragt. Het geheel verkrijgt
daardoor een zeer sierlijk en smaakvol uiterlijk en dit
gansche gebouw dient uitsluitend om de kist te bevatten
van hem, aan wien het is gewijd. Deze kist wordt steeds
geplaatst juist onder het middenpunt van den hoofdkoepel
onder eene steenen verhevenheid, die een paar voet
66
lioog is. Is liet gebouw zoo groot, dat het eene
tweede verdieping heeft, dan wordt ook op deze, juist
boven de plaats waar de kist staat, een soortgelijke
steen gelegd. Is eenmaal de kist aldaar geplaatst, dan
bemoeit niemand er zich verder mede en het monument
wordt overgelaten aan de hand des tijds om het te ver-
nielen , en aan duiven, kraaijen, vleermuizen, enz., om er
in te nestelen. Reizigers, die er zich heen begeven om het
te bezien, verwonderen zich veelal over deze als het ware
enkel materiële hulde, de eenige welke men den afgestor-
vene toebrengt en zien tevens met ergernis, dat in een land,
waar men zoo weinig doet voor de levenden, zoo veel
aan de dooden te koste wordt gelegd.
Wij verkleedden ons in de seraï , alwaar onze palankeins
ons wachtten, en zetteden onmiddellijk onzen togt voort.
Den 15 ontbeten, wij in de bungalow en vernamen, dat
het kamp van Lord Auckland juist dien morgen was
opgebroken naar Futtehpoor. Wij reisden derhalve door,
ontmoetten ten 1 ure een rijtuig, door den Gouverneur-
Generaal aan Z. K. H. te gemoet gezonden, bereikten
ten half 2 ure het kamp en betrokken aldaar de tenten
voor ons in gereedheid gebragt. Bij de aankomst van
Z. K. H. werd een koninklijk saluut gedaan en ston-
den de troepen ondeï de wapenen.
Het kamp van den Gouverneur-Generaal , die dit on-
metelijke land bijna voortdurend doorreist en derhalve,
om aan het doel te beantwoorden,* slechts langzaam
voortgaat, geUjkt uiterUjk volkomen 'op het kampement
van een klein leger. In het midden van het kamp
staan twee groote rijen tenten, waar tusschen eeneopene
ruimte ligt ter breedte van 150 ïL 200 voet. In het
midden bevindt zich de tent van den Gouverneur-Ge-
67 «
lieraal; daar naast waren die zijner zusters de Hon^^**
Misses Eden, dan volgt die van den Secretaris-Gfeneraal,
Chef van den staf , jnilitairen en particulieren Secretaris;
aan de andere zijde, regt tegenover de tent van den
Gouverneur-Generaal, staat de tent, die voor salon en eet-
zaal dient, daarop volgen tenten van hoofdbeambten, aan
dit reizend gouvernement verbonden. In deze rij waren
tenten in gereedheid gebragt voor Z. K. H. en gevolg
en wel onmiddellijk naast het salon. Deze tenten zijn
zeer goed ingerigt en allen dubbel; kort voor het op-
breken van het kamp wordt de eene helft er van weg-
genomen, naar de plaats overgebragt waar het naast
volgende kamp zal worden gehouden en op die wijze
vindt men, bij de aankomst aldaar, terstond eene tent
gereed, volkomen gelijkende op die, welke men heeft
verlaten. Achter de hoofdrijen zijn tenten voor het ver-
dere gevolg, anderen die tot keuken, stalling dienen,
enz., enz. Bij dit kamp behoorde een inlandsch regi-
ment, eene inlandsche garde en eene batterij van vier
stukken europesche artillerie. Bevond zich alles in
beweging, dan was er 12000 man op de been, benevens
eene menigte paarden, runderen, kameelen en olifanten,
waaruit men zal kunnen nagaan, dat het artikel van
voeding hier niet het gemakkelijkst was en wel te meer^
dewijl het voeder voor het vee somtijds 100 mijlen ver
moest worden gehaald, uithoofde de groote droogte ge-
brek aan alles had doen ontstaan en veelal nog kreeg
men wortels van gras in plaats van het gras zelf.
Allen, die aan den Gfouvemeur-Generaal onmiddellijk
zijn geattacheerd, vereenigen zich driemaal daags aan
zijne tafel ; daarenboven wordt aan het diner steeds een
groot aantal gasten genoodigd. De tafel was er buiten-
• 68
geM'oon goed, hetgeen door ons na eene palkee-reis van
tien dagen op den regten prijs werd gewaardeerd. Het
kamp bevond zich digt bij Futtehpoor of Tnttypoor,
welke stad, door Acbar gesticht, ligt op 27° 5' noorder
breedte en IV 34' lengte. Teneinde haar te bezigtigen,
doorreden wij de stad op olifanten ; wel bezit zij nog
schoone overblijfselen, doch zij is overigens zeer in
verval en gaat meer en meer achteruit.
In den vroegen morgen van den 16 gingen wij te
paard op de valkenjagt, die echter weinig opleverde.
Ik bereed een goed engelsch paard, maar was al spoedig
overgescheept op een olifant, waarop ik mij merkelijk
beter bevestigd vond.
Ten 11 ure werd een groote durbar (1) gehouden,
dat is, het ontvangen van inlandsche Vorsten, 'om
hunne opwachting te maken of pligtmatige hulde te
brengen aan den Gouverneur-Generaal, die met uitge-
strekter magt is bekleed dan in der tijd de Groote
Mogol. Ten einde den lezer in staat te stellen zich een
denkbeeld te vormen van eene dergelijke plegtigheid,
zal ik trachten eene beschrijving er van te geven.
De Kadja's — inlandsche Koningen of Vorsten der
verschillende landen in de nabijheid van het kamp, die
de een meer, de andere minder rijk en magtig zijn, doch
allen, bongré malgré, buigen voor den schepter van
Engeland — komen hunne opwachting maken bij den
Gouverneur-Generaal , naar gelang het kamp vordert.
De meesten kwamen uit ver verwijderde streken en le-
geren in eigen kampementen, gelegen in de nabijheid
(*) Durbar beteekent eigenlijke een vorstelijke audiëntiezaal;
gewoonlijk echter vergtaat men er onder een vorstelijk lever , alge-
mcene audiëntie, receptie van voorname personaadjen.
69
van het groote kamp, want hun gevolg en nasleep, dat
zij met zich voeren, ten einde zich van gewone reizigers
te onderscheiden, of liever om de uiterlijke teekenen van
gezag en waardigheid op te houden, is vrij groot, en
om deze allen te voeden, wordt er heel wat vereischt.
Zij deden nachtschoten en lieten zich bij het gaan naar
en de terugkomst van de durbar salueren.
Verscheidenen kwamen dien dag in het kamp aan. Een
der Radja's, en deze had nog al eenige beteekenis, hetzij
door vroegere verbindtenissen , hetzij door meerdere onaf-
hankelijkheid, verscheen niet, ofschoon hij zijne komst
had doen melden ; het was de Radja van Rehwa of Rewah
in Bundelcund. Uit de gespreken, die hierover werden
gehouden, bleek al ras, dat hij vroeger, tijdens Lord
W. Bentinck Gouverneur-Generaal was, hetzelfde had ge-
daan , dewijl hij zich als te voornaam beschouwde om met al
de kleine Radja's op eene lijn gesteld en gelijk geacht te
worden. Hij kreeg hierover eene nadrukkelijke teregt-
wijzing, moest zich verontschuldigen, waarop hem werd
aangezegd, dat de Gouverneur-Generaal den daarop vol-
genden zaturdag het kamp zou verleggen naar Malwa en
hij hem derwaarts had te volgen, alzoo hij er den 18
zou worden ontvangen, alwaar wij hem dan ook zullen
ontmoeten.
De durbar, audiëntie of hoe men het noemen moge,
begon ten 11 ure. De Gouverneur-Generaal was gezeten
in een grooten armstoel, rijk en smaakvol verguld en
versierd. Zijne Koninklijke Hoogheid zat op een derge-
lijken stoel nevens den Gouverneur-Generaal. Regts van
hem was de plaats, waar de Radja's werden ontvangen,
ter regter- en ter linkerzijde stond in een halven kring
het gevolg, waarvan de dames niet waren uitgesloten.
70
De Secretaris-Generaal Mac Naghten, beroemd om zijne
taalkennis en welsprekenheid in het perzisch en hin-
dostansch — dezelfde, die later ^te Kaboul is vermoord
geworden — was steeds de inleider der binnenkomende
gasten en degeen door wien de aanspraken werden vertolkt.
Wanneer een der verwachte personen in aantogtwas,
begaven wij ons naar buiten, ten einde hem het kamp
te zien binnentrekken. De ontvangst alhier was verschil-
lend, naar gelang van den rang en den staat des per-
sQons, die in aantpgt was. Sommigen werden met salu-
ten ontvangen en van de tent van den Grouvemeur-Gte-
neraal tot aan het begin van het kamp stonden troepen
geschaard. Van daar begon dan de optogt; eerst kwamen
allerlei mannen, zoo te voet als te paard, op elke mo-
gelijke wijze gewapend, gekleed en toegetakeld, sommi-
gen van mnziek-instrumenten voorzien. Er waren er, die
voorafgegaan werden door een heraut; deze verkondigde
met vreesselijk getier deti naam en den rang van zijn
meester, die dan weldra volgde op een ontzettend groo-
ten olifant, waarvan de howdah, rustende op rood flu-
weelen kleeden, rijk met gouden randen afgezet, zeer
fraai was. Somtijds reden er eenige ruiters naast dezen of
genen Radja met pajong's — * zonnenschermen van eenen
bij zonderen vorm — dan kwamen de voorname personen
tot zijn gevolg behoorende, mede op fraai behangen oli-
fanten. Enkelen hadden een twintigtal kameelen met
draaibassen, waaruit zij schoten. Meest allen hadden zij
voorrijders in maliehemden, en gewapend met helmen,
schilden en 'spiesen; in een woord, ieder hunner deed
zijn best om zoo veel vertooning te maken als mogelijk
was, ten einde op die wijze eens regt goed te laten
zien, welk soort van man hij was; eene naauwkeurige
71
beschrijving te geven van een dergelijken optogt, zon on»
hier te ver van ons onderwerp leiden; Zoodra de stoet tot
digt bij de tent van den (xonvemenr-Generaal was gena-
derd, snelden wij naar binnen, namen onze zitplaatseii in
en deentr^ begon. Dit geschiedt op de volgende wijze.
De Radja's worden ingeleid door den Secretaris-Ge-
neraal en een der andere Secretarissen, — deze heeren
zijn in hunne dagelijksche kleeding, en de Gt)nvemeur-
Generaal draagt de kleine uniform met het lint. Gewoon-
lijk vergeet de binnentredende de schoenen uit te trek-
ken (althans hij houdt zich alsof hij het vergeet)^
waaraan hij alsdan onmiddellijk en gevoelig wordt her-
innerd; hij nadert aldus den Gouvemeur-Gteneraal, die op-
staat, hetgeen dan natuurlijk iedereen doet. De Radja
geeft daarop aan den Gouverneur-Generaal eenige stukken
goud geld, hetgeen door al de binnenkomende personen
geschiedt; de Gouverneur-Generaal maakt eene beweging
met de hand, ten schijn dat hij die geschenken aan-
neemt, doch later neemt iemand van zijn gevolg de
geldstukken aan, en de overige presenten vinden hun
weg. Dergelijke giften van goudstukken worden nazers
of nasurs geheeten, het is mij echter onbekend of daar-
aan eenige hoogere beteekenis moet gehecht worden dan
aan andere geschenken. Nu zet de Radja,, benevens zijn
gevolg zich neder en eenige bejaarde personaadjen nemen
plaats achtei zijn stoel. Aldu» gezeten vangt het discours
aan, terwijl men intusechen voor de voeten van den Gou-
verneur-Generaal de geschalden ten toon spreidt, welke
bij die gelegenheid gegeven worden. Zij bestaan gewoon-
lijk in paarlsnoeren met sm'aragden opgeluisterd, arm-
banden, shawls, met goud en züvcr bewerkte stoffen ,
wapenen, oüfanten en paarden. Uithoofde geen engelsch
72
ambtenaar geschenken mag aannemen, zijn zij allen
voor de Compagnie, die een gedeelte er van bij vol-
gende gelegenheden tot tegenpresenten bezigt, de paar-
den en olifanten behoudt en het overige in het openbaar
doet verkoopen. Er was sprake dat er plan bestond, om
een einde te maken aan het geven van dergelijke ge-
schenken en daar er voor Hindostan in vele opzigten
eene betere zon opgaat, zal die gewoonte tot algemeen
genoegen weldra vergeten zijn.
Het gesprek wordt weldra algemeen en loopt voorna-
melijk over onderwerpen als het weer, de gezondheid
der in gesprek zijnde personen , enz. , en wordt door de
inlanders op dien wijdschen toon gevoerd, waaraan zij
weUigt van de zijde hunner onderdanen gewoon zijn,
want zij bezigen een woordenpraal als spraken zij tegen
Mohammed in persoon. Ten voorbeelde zullen wij een
paar staaltjes er van aanhalen.
De Grouv.-Gtn. Lijdt uw land veel door de heerschende
droogte?
Dé Radja. O, ja! maar de glans van uw aanschijn
zal de vruchtbaarheid aan de aarde hergeven.
De Gk)uv.-Gen. Ik hoop, dat gij welvarend zijt?
De Radja. Ik was niet wel, maar het geluk van U te
aanschouwen heeft mij hersteld.
Uit deze proef zal de lezer kunnen oordeelen over
den toon, waarop het gesprek wordt gevoerd.
Nadat de ontvangen geschenken zijn weggenomen,
worden de presenten ingebragt, die door de Compagnie
worden gegeven. Zij zijn meerendeels van gelijken aard
als de vorigen; dikwerf bevinden zich daaronder prach-
tige eerekleederen. De Radja's, die dergelijke geschen-
ken ontvangen, verwijderen zich gedurende eenige oogen-
73
blikken, ten einde deze kleederen aan te trekken; bij
hunne terugkomst worden zij door den Gouverneur-Gé-
néraal met een paarlen collier omhangen. Hierop wordt
een stel met reukflesschen binnengebragt, waaruit de
Gouverneur-Generaal aan ieder der bezoekers een paar
druppels, meerendeels sandelhoutolie, op de hand stort,
vervolgens geeft hij hen een klein pakje, waarin zich
cardamon , kruidnagelen , siri, enz., bevinden en omwikkeld
is met eene zekere soort van blaadje, en hiermede is de
plegtigheid afgeloopen. De bezoekers, waarvan sommigen
in hun nieuw kleed zijn gedost, trekken nu af ten ge-
noege van ieder, op gelijke wijze als zij zijn gekomen.
Het is steeds de gewoonte om, bij gelegenheid van het
ontvangen van bezoeken, eenige druppelen reuk en een
pakje siri te geven. Dergelijke durbar's duren zeer lang,
want bij het binnentreden van ieder, die zijne hulde
aan den Gt)uvemeur-G«neraal komt bieden, wordt de-
zelfde ceremonie telkens herhaald.
Des zondags, den 17, was er godsdienstoefening in
de tent van den Gouverneur-Generaal Des avonds reed
de Gouverneur-Generaal met Zijne Koninklijke Hoogheid
en mij naar eene groote gevangenis, op een afstand van
eenige mijlen van het kamp gelegen. Bij gelegenheid dat
wij het gebouw bezigtigden, maakte de Gouverneur ons op-
merkzaam op de orde en eenvoudigheid, die hier heersch-
ten en toch was het gesticht ontzaggelijk uitgestrekt
en het aantal gevangenen buitengewoon groot , dewijl de
heerschende hongersnood menigeen verleidde tot het be-
gaan van deze of gene peccadille , ten einde zich op die wijze
den toegang tot de gevangenis te openen. Anderen kwa-
men er regelregt heen, zonder zich de moeite te hebben
gegeven eenig kwaad te bedrijven; dat zij op zulk eene
■ 74
bescheidene vraag eeu weigerend antwoord verkregen,
was hun volstrekt onverklaarbaar. In het gansche eta-
blissement was slechts een enkele Europeër, dien wij
dagelijks bij den Gouverneur-Generaal aan tafel zagen, —
het was de magistraat, — zoodat het overigens geheel
en al door inlanders werd bestuurd; dit is het gevolg
van de discipline door de Engelschen gevestigd en het stipt
eerbiedigen van de godsdienstige vooroordeelen der in-
landers, waardoor zij in het wezen der zaak meester zijn.
Den 18, des morgens ten half zes ure, brak het
kamp op; het was nog donker en zoo buitengewoon
koud, dat Kapitein Gaine en ik, die op een olifant
zaten, te vergeefs alle pogingen in het werk stelden
om ons te verwarmen. Intusschen hield de drukte en
het gewoel, dat er heerschte, mijne aandacht in eene
hooge mate gespannen en niettegenstaande aUes van te
voren was geregeld, had ik hier toch een tooneel onder
het oog, dat uitmuntend geschikt was, om mij een
denkbeeld te verschaffen van de wijze waarop de zaken
toegaan, wanneer er oorlog in het land wordt gevoerd,
over welk onderwerp dien morgen al onze gesprekken
liepen.
Ten acht ure kwamen wij in het nieuwe kamp te
Malwa, alwaar dienzelfden morgen, ten 11 ure, de
Eadja van Rehwa werd ontvangen. Zoodra hij het ver-
trek was binnengetreden, ging de Gouvemeur-G^eraal
hem te gemoet en omhelsde hem. De Eadja was een
.deftig, schoon man, die aan minzame manieren eene
groote mate van achtbaarheid paarde. Hij was vergezeld
van zijn zoon, wiens uiterlijk zich niet onderscheidde
boven dat zijner koflSjkleurige landgenooten en die
bovendien een verwaande, hoogst onbeduidende knaap
75
scheen te zijn, die niet in h<et minst op zijn va^er
geleek; het scheen, dat hij bedorven was door de hooge
opinie, welke zijne landslieden van hem koesterden, die,
men kon zulks t^n duidelijkste aan hen bemerken, met
opgetogenheid over hem vervuld waren, vooral wanneer
hij engelsch sprak, dat, en parenthese, door niemand
werd begrepen en grootendeels bestond in het met
nadruk vragen //what?" en het beantwoorden van het
gesprokene met //yes, yes." Toen de Radja den Gou-
verneur-Generaal uitnoodigde, om hem met een bezoek
te vereeren, mengde het zoontje zich dadelijk in het
gesprek, zeggende: I will play with you (hij meende
jagen) much pleasing, many tigers en dergelijken meer.
Na den middag vergezelden wij den Gouverneur-
Generaal bij het bezoek bij den Radja afgelegd, welken
togt door ons allen op olifanten werd afgelegd. De zoon
kwam den Gouverneur-Generaal te gemoet en bragt hem
bij den Radja. De tent, waarvan de vloer was belegd
met kostbare tapijten, zag er zeer goed uit. De ge-
sprekken liepen over de gewone onderwerpen, wijders
hadden wij hier eene herhaling van hetgeen wij vroeger
hebben gezegd omtrent de geschenken , reukwerk , enz. ,
enz. Des dingsdags, den 19, brak het kamp op naar
Aoung; het was kwart over vijven, toen wij, Z. K. H.,
de Gouverneur-Generaal en ik, met een palankein-
rijtuig'op weg gingen, dewijl wij eerst eene tijgerjagt
zouden bijwonen; wij verlieten derhalve den grooten
weg, ten einde ons naar de bestemde plaats te begeven.
Na een paar uren over een moeijelijken weg te hebben
gereden, kwamen wij aan eene tent, die onder schoon
geboomte aan den oever van den Ganges bij Surajepoor
was opgeslagen. Wij namen aldaar het ontbijt en ver-
76
trokken vervolgens naar laatstgenoemde stad, alwaar
wij overvoeren. Gedurende de overvaart had ieder
onzer den blik onafgewend gevestigd op de stad en
al wat men daaromtrent wist, hetgeen trouwens van
weinig belang was, werd opgedischt. Hetgeen vooral
onze aandacht trok, waren eenige gedeelten van -zeer
schoone gebouwen; gelegen aan de thans hooge boorden van
den Granges — wij waren destijds in het winter saizoen
en de waterstand der rivier was zeer laag — leverden
zij hier, gelijk in vele andere steden van Hindostan het
geval is, een verrukkend en trotsch schouwspel, vooral
op den afstand gezien, waarop wij ons van daar bevon-
den, dewijl de daar tusschen staande gebouwen, die
slechts van klei en leem zijn gevormd, niet in het oog
vaUen en dit alles vormt alsdan een geheel, dat inder-
daad prachtig mag genoemd worden. Het is hiermede
als met de roemrijke mannen van vroegeren tijd, wier
namen aan de geschiedenis behooren; al de kleine vlek-
ken, die hen bij hun leven ontsierden, verdwijnen op
den afstand waarop men hen aanschouwt en men ziet
slechts de hoofdtrekken, die onze bewondering steeds
levendig houden.
Wij werden in schuiten de rivier overgezet, terwijl
onze howdah's, geweren, enz., in andere vaartuigen
waren geladen. Ruim een twintigtal olifanten kwam al
zwemmende achteraan ; in een oogenblik waren die ont-
zaggelijke gevaarten onder den spiegel van het water
verdwenen en eerst aan de overzijde kwamen zij de een
na den anderen weder boven; zij zijn groote minnaars
van zwemmen en duiken somtijds geheel onder water.
Aan de overzijde aangekomen, werden zij tot de jagt
toegerust.
77
Ons jagtgezelschap bestond uit Zijne Koninklijke
Hoogheid, den Gouvemeur-Greneraal en bijna zijn gan-
schen staf; wij bereden vierentwintig olifanten en had-
den daarenboven eeüige ruiters bij ons met lange hon-
den en valken. Het veld, waar de jagt werd gehouden,
was een jungle, dat is eene soort van wildernis, begroeid
met wilde struiken, boomen, biezen, riet en hoog gras;
het was een zeer ongelijk terrein, dat zich aan de
eene zijde uitstrekte langs den Ganges en aan de land-
zijde grensde aan suikervelden, bouwlanden, enz.
Ieder beklom een olifant, die op de volgende wijze
tot de jagt was toegerust. De howdah, — het rijtuig of
de bak er van, waarin de jager is gezeten, — wordt
door den olifant gedragen; die, welke men bezigt om
ter jagt te gaan, hebben veel overeenkomst met eene
groote tilbury, zijn van vlechtwerk gemaakt en hebben
twee zitplaatsen; aan het voorgedeelte bevindt zich een
geweerrek, waarin ieder jager drie geweren met dubbe-
len loop heeft, waarvan twee met kogels en één met
hagel is geladen voor klein wild. Achter 'den jager zit
een knecht, ten einde de geweren te laden, zoodra die
afgeschoten zijn; véér hem zit schrijlings op den nek
van den olifant de mahout, die, gewapend met een
kleinen ijzeren haak, het kolossale dier leidt en bestuurt
als een gehoorzaam en verstandig kind. Aan de eene
zijde van den olifant hangt, een ladder; wil men zich
nu in het rijtuig zetten, dan beveelt men den olifant
• zich op de knieën te leggen, — • het teeken daartoe is
het woord bdn^ — plaatst den ladder en klimt in het
rijtuig. De olifant is een' buitengewoon zachtaardig,
gedwee, verstandig en behoedzaam dier, trouw in het
gevecht tegen tijgers, beeren en wilde zwijnen, mits zij
78
er aan gewoon zijn, want anders schrikken zij wel eens
en, gebeurt dit, dan is er geen houden aan; dan worden
zij door geene rivieren tegen gehouden, dan rennen zij
tusschen het hoog geboomte door, in huniïe zenuwach-
tigheid verliezen zij alle omzigtigheid uit het oog en
de Jager stelt zich met schrik het lot van Absalom,
hangender gedachtenis, voor den geest. Men hoort een
tal belangwekkende verhalen van voorvallen en waag-
stukken, die op deze echt mannelijke en gevaarvolle
jagt moeten hebben plaats gehad en geen wonder wan-
neer men den tijger heeft leeren kennen, het terrein heeft
gezien en, gelijk met ons het geval was, geheel vreemd
is aan de taal des lands , zoomede aan de bewegingen van
den olifant, ja, moet men geloof slaan aan hetgeen de
jagers vertellen, dan zijn er dikwerf wonderen geschied.
Wat mij betreft, nooit bevond ik mij in gelukkiger
stenmiing dan dien morgen, maar ook zelden heb ik
grooter teleurstelling ondervonden.
Nadat onze olifanten in eene breede linie waren ge-
schaard en onze marsch was begonnen, had er iets
plaats, waardoor ik alle zelfvertrouwen verloor. Achtmaal
schoot ik op zwarte patrijzen en miste telken male,
hetgeen blijkbaar aan de mij ongewone beweging van
den olifant moest worden toegeschreven. Eindelijk trof
ik er een paar, benevens een haas, dien de olifant met
zijn snuit aan den knecht ^toereikte. Maar de grootste,
teleurstelling, die ik ondervond was deze, dat wij hoe-
genaamd geen tijger of beer, ja, zelfs geen wild zwijn
ontmoetten , zoodat de ^egeteekenen van onze jagt uit-
sluitend bestonden uit klein wild , benevens een nielgaï
of nilegaï, een dier waarvan de naam mij vroeger ten
eenen male onbekend was ; het had de grootte van eene
79
kleine koe of groot kalf, zijne huid is bedekt met zwart
en wit haar en heeft eene grijze, zoogenaamde peper en
zout kleur; op zijn kop draagt het kleine hoorns als
eene koe en heeft in gedaante eenige overeenkomst met
een paard, eene koe en een hert. Naar ons verhaald
werd, is zijn vleesch zeer droog en ten gevolge daar-
van weinig geacht. De hooge hittegraad, waaraan wij
'blootgesteld waren, deed ons de jagt kort na het mid-
daguur eindigen; drie heeren van ons gezelschap joegen
door tot 5 ure, schoten nog veel klein wild, zagen drie
nielgaï's, doch bragten er geen enkelen van mede. De
valken gaven blijken van eene slechte opvoeding te
hebben genoten en mankeerden geheel en al.
Des woensdags, den 20, brak het kamp weder op
en werd verlegd naar Marajepoor, dat op een afstand
van 15 mijlen van Malwa ligt. Ik vertrok ten 5 ure
en bereed een olifant, die sterk stootte, dat waarschijn-
lijk aan de vermoeijenis yan den vorigen dag moest
worden toegeschreven, ten gevolge waarvan zijne voeten
zeer deden.. Wij volgden een breeden, hoog gelegen
w^, die ved op een dijk geleek, passeerden eene.schoone
brug en zagen verscheidene fraaije moskeen met mi-
nareh's. Het scheen, dat de tabaksteelt in deze streken
op grooter schaal werd beoefend dan elders het geval
was. Hier en daar zagen wij verscheidene cyrusvogels,
die in Hindostan zeer in eere worden gehouden; de
reden er van ligt in dezelfde oorzaak, waarom bij ons
de ooijevaar in zoo hooge achting bij het volk staat;
deze vogel is blaauwachtig van kleur, heeft dezelfde
gedaante als de ooijevaar, doch is veel grooter dan
deze. Den daaropvolgenden dag gingen wij weder ten 5
ure op reis. De heer Osbome, Chef van den staf , een
80
neef van den Gtouvemeur-Qeneraal , bevond zich met
mij in hetzelfde rijtuig. Onder weg had er eene groote
verandering in de marschorde plaats door de onhandel-
baarheid van sommige paarden, zoodat wij een tijd lang
op olifanten reden, doch later met rijtuig het kamp te
Cawnpore of Kahnpore binnentrokken; daar dit een
militair kantonnement was, stonden bij onze aankomst
in het kamp alle troepen onder de wapenen. Ten elf*
ure was er lever bij den Gk)uvemeur-Generaal, waar alle
lieeren aan hem werden voorgesteld; des avonds was er
bal in de tent.
Cawnpore wordt eene stad genoemd en telt een laks of
100,000 inwoners ; zij ligt aan den Ganges en beslaat, zon-
der het kantonnement er bij te rekenen, eene ontzaggelijk
groote oppervlakte, uithoofde de woningen dezer talrijke
bevolking slechts weinige straten uitmaken, in de be-
teekenis, die wij gewoon zijn aan dit woord te hech-
ten. Men vindt er derhalve slechts op zich zelf staande
huizen met tuinen; de bodem is door het afstroomendê
regenwater zoodanig doorsneden met voren, gleuven en
kanalen, dat men dikwerf een grooten omweg moet
maken om van het eene huis naar het andere te gaan.
Er is hier eene episcopaalsche kerk, eene kapel,
schouwburg, messroom, assembly room, barakken, enz.
Cawnpore is bijzonder beroemd om het aldaar bereide
leder en de zadels, die er vervaardigd worden.
Het kantonnement bevatte:
1 brigade artillerie van 18 stukken,
1 batterij europesche artillerie te voet,
1 batterij inlandsche dito,
1 regiment koninklijke dragonders,
81
2 regimenten inlandsche kavalerie,
1 bataillon europesche infanterie,
3 bataillons inlandsche infanterie.
De magt, die hier is bijeen getrokken, toont al da-
delijk aan, dat men bij vreemde naburen is; de Ganges
scheidt hierengelsch Hindostan van het koningrijk Oude.
Ik ontmoette hier een kolonel Campbell , die mij op het
eerste gezigt herkende en mij bij den naam noemde. Welke
moeite ik mij gaf, ik kon mij niet herinneren hem ooit
te hebben gezien. Eindelijk helderde zich de zaak op en
nu bleek het, dat er twintigtal jaren was verloopen , sedert
wij elkander hadden gezien; hij was in 1816 aide-de-
camp bij den Generaal Don, Gouverneur van Gibraltar,
en was sedert dien tijd nog al veranderd. Daar wij eenige
dagen te Cawnpore bleven, acht ik het niet ongepast ons
dagverhaal voor een oogenblik ter zijde te stellen en
eenige opmerkingen mede te deelen nopens de betrek-
king, waarin de Engelschen tot Hindostan staan en de
magt, die zij aldaar uitoefenen.
Hindostan, en onder deze benaming versta ik hier
de gansche uitgestrektheid lands, die regtstreeks in de
magt der Engelschen is of onder hunnen invloed staat ,
Hindostan is onder hun krachtig, eenvoudig beheer,
toch bijna een te uitgestrekt gebied. Zij noemen het // an
overgrown Empire." Hoe dit zij, de gewapende magten
het ontzag daardoor ingeboezemd, is het eenige middel
waardoor zij zich kunnen staande houden; belaagd van
buiten, zien zij zich somtijds genoodzaakt, ten einde te
behouden hetgeen zij hebben, om tegen wil en dank
verder te gaan dan de grenzen eener voorzigtige staat-
kunde. Dit heeft zijne nuttige zijde , want het houdt de
militairen in beweging, strekt hun tot eene oefenschool
6
82
voedt hunne eerzucht, versterkt de discipline, bindt hen
hechter zamen; maar aan de andere zijde bestaat er eene
grens, die niet kan worden overschreden. Een land, dat
in taal, zeden, wetten en gewoonten geheel vreemd is,
dat eene bevolking telt van meer dan 150,000,000 zie-
len, wordt bestuurd door een handvol ambtenaren; aldaar
wordt de orde gehandhaafd door eene geringe militaire
magt. Deze bestaat
in Bengalen: uit 74 regimenten inlandsche infanterie
en 10 regimenten kavalerie,
in Madras: uit 52 regimenten infanterie en 8 regi-
menten kavalerie,
in Bombaj: uit 26 regimenten inlandsche in&nterie
en 8 regimenten kavalerie,
waarbij nog moet worden geteld de artillerie, (1) genie,
ongeregelde kavalerie. De europesche troepen maken ge-
zamenlijk 40 ik 50 regimenten uit. Dit is de militaire magt ,
waarover zij kunnen beschikken en de verhouding waarin
de europesche tot de inlandsche troepen staan. De in-
landsche troepen hebben verre weg de meerderheid in
aantal, en zij zijn het, die het meest hebben toegebragt
ter onderwerping hunner land- en geloofsgenooten. Uit-
hoofde dit //overgrown Empire" eene militaire regering
heeft, en daardoor alléén kan blijven bestaan, laat zich
al aanstonds bevroeden, hoezeer men van de inlandsche
troepen afhankelijk is; de kern er van bestaat uit Sit-
tris en Baaipoots, die, door Engelschen aangevoerd en
gedisciplineerd , in trouw voor geene troepen ter wereld
behoeven te wijken. Nooit is door hen een schijn van
(1) Zij hebben (in 1838) 9 ponders met kameelen bespannen,
waarmede men 18 mijlen per nur kan afleggen.
83
verraad gegeven; slechts tweemaal heeft er een opstand
onder hen plaats gehad , maar toen ook was hen onregt
aangedaan; de eerste maal geschiedde zulks te Vellore,
de andere maal op Java (1).
Maar hebhen er opstanden plaats gehad, die zijn on-
middellijk gedempt, er zouden er kunnen uitbreken, die
geene krachtsontwikkeling, hoe ook genaamd, bij magte
zou zijn om te breidelen, want wie kan voorshands be-
palen hoe ver deze zich zal uitbreiden.
De zedelijke magt, die de Europeër zoo lang op het
gemoed des inlanders heeft uitgeoefend, zal eindelijk door
het langdurig verkeer zijne toovermagt verliezen. Zou
het niet tot de mogelijkheden kunnen behooren, dat
door de inlandsche troepen in hun godsdienstig gevoel
te kwetsen en door andere bijkomende omstandigheden ?
het onderling vertrouwen verbroken en de magt der
overheerschers geknakt werd. Het is een wel gevuld en
wel bewaard kruidmagazijn, waarvoor men niet de minste
(1) Toen in 1825 de oorlog tegen de Barmannen werd aangevan-
gen en men troepen derwaarts deed optrekken , had men aan
sommige inlandsche regimenten het geloof ingeprent , dat de Bar-
mannen betoöverd waren , zoodat lood noch staal hen kon deren ;
omstreeks dienzelfden tijd was een maatregel van bezuiniging inge-
voerd , die alleen de militairen trof. Hierdoor werd of hun bijgeloof
of hnnnc trouw op te zware proef gesteld; toen een bevel werd
gegeven tot monstering op de parade , waa het 47ste regiment niet
te bewegen om uit te komen ; dit voorbeeld begon een nadeeligen
invloed uit te oefenen op andere regimenten. Ten einde het kwaad
met wortel en al uit te roeijen, werden twee regimenten konings-
troepen en eene batterij artillerie er op afgezonden ; na de laatste ,
doch vruchtelooze aanmaning om tot hunnen pligt terug te kee-
ren, begonnen deze hun vuur te openen, en het regiment werd
vernield. Zij , die niet waren doodgeschoten , werden opgehangen ,
en het 47ste regiment van de lijst der armee geschrapt. Hiermede
was de zaak uit en men heeft er later geene nadeelige gevolgen
meer van ondervonden. Deze demonstratie was geheel lijdelijk.
84
vrees koestert; komt er echter toevallig eene enkele vonk
in, dan vliegt alles in de lucht. Maar al moge het be-
staan van zoo iets denkbaar zijn, zoo bestaat het echter
nog niet en met kracht handhaven de Engelschen hun
gezag in deze bezittingen.
De kampementen of plaatsen , waar eene kern van
troepen wordt gevonden, die steeds gereed zijn om op
te rukken, zijn met oordeel gekozen en vormen als het
ware een net over het geheele land; het zijn de punten»
waar de sterke hand steeds gereed is om de orde te
handhaven. Het zedelijk overwigt en het zelfvertrouwen
der Europeërs is van dien aard, dat het aan het won-
.derbaarlijke grenst, wanneer men ziet, hetgeen zij durven
en kunnen doen; zij evenaren, ja, overtreffen in dit
opzigt, hetgeen door Cortez in Mexico is verrigt. Een
wezenlijke steun vinden de Engelschen ten eerste in den
haat en de wangunst, die tusschen de Musulmannen en
Hindoes bestaat, en vooral in gebrek aan sjstema, een-
heid, onderling vertrouwen, waarbij nög komt slechte
politie, slechte administratie en gebrek aan vaderlands-
liefde bij de massa des volks, te onbeschaafd om de
geschiedenis van hun land te kennen, of door eenige
herinnering er aan verbonden te zijn (1); kenden zij de
geschiedenis, zij zouden er uit leeren, dat de omkeer van
zaken voor hen inderdaad geen groot verlies mag geacht
worden, dewijl zij onder vroegere regeringen niet minder
ellendig waren, dan thans het geval is, ja, welligt zouden
zij aan de britsche overheersching boven hun eigen zelf-
standig volksbestaan de voorkeur geven. Een oorlog in
(1) Dit bestaat alleen bij de Brahminen, die, bij het voeden
Tan hunnen trots , tevens de oyertuiging bezitten , dat een terug-
keer tot vroeger aanzien onmogelijk is !
85
Hindostan kost ongemeen veel geld en baart groote
zorgen, want de middelen van vervoer zijn gering,
het terrein is zeer uitgestrekt, de wegen zijn slecht
en de nasleep van tenten voor kampementen, voedsel,
en krijgsmaterialen, vordert eene verbazende menigte
olifanten, kameelen en paarden. Deze dieren hebben op
hunne beurt weder eene ontzaggelijke hoeveelheid voeder
noodig en er wordt bovendien eene groote menigte meur
schen gevorderd om hen te leiden en te verzorgen r
zoodat een indisch leger een nasleep heeft, die bijna
even talrijk is als het leger zelf. Hoe grooter de na-
sleep is, des te geringer is de magt, maar des te
grooter de verwarring. Deze nadeelen lijden beide par-
tijen, doch vergelijkenderwijs ondervinden de Euro-
peërs er minder bezwaar van dan hunne tegenpartij
Dit zou op zich zelf reeds voldoende zijn om eene be-
slissende meerderheid a^n de Engelschen te verzekeren,
die dan ook werkelijk in eene groote mate daarin bestaat.
Neemt men hierbij in aanmerking, dat geld de zenuw
des oorlogs is, dan bevroedt men al aanstonds, dat een
land, waar alle administratieve kennis ontbreekt en reeds
zoo lang er buiten is gehouden, ook daardoor verre ten
achter ligt bij eene magt, die orde en overleg paart aan
ondervinding; weldra toch zal dit land zoo uitgeput
zijn , dat het niets bezit dan wenschen voor de toekomst
en het knagend bewustzijn, door tweedragt en slecht
bestuur zijn ondergang te hebben berokkend.
De inlandsche troepen der Engelschen zijn godsdien-
stig, militairen van stand en roeping; geschaard onder
de engelsche vanen, genieten zij achting, hebben zij
hunne eigene wetten , worden zij gekleed , gevoed , prompt
betaald en op den ouden dag behoorlijk verzorgd; zij
86
zijn dus individueel gelukkig, en zulks in veel grootere
mate dan het geval zou hebben kunnen zijn in het
verwarde huishouden hunner vroegere Lands-souvereinen.
Daarenboven wordt door de Engelschen zorg gedragen',
dat het aantal Musulmannen en Hindoes in elk regi-
ment aanwezig, tegen elkander opweegt, dewijl deze,
door ouderlingen haat vervoerd, elkander immer wan-
trouwen en nimmer eene en dezelfde lijn trekken. De
regimenten worden nooit gedurende langen tijd in het-
zelfde kantonnement of dorp gelaten , ten einde op die
wijze te verhoeden, dat zij zich te zeer met de bevol-
king verbroederen, daar als het ware wortel schieten.
Bovendien worden zij door europesche officieren aange-
voerd en hebben veeltijds europesche troepen noodig
om steeds goede soldaten te blijven. De Engelschen
zijn een bij uitstek praktisch volk , versmaden de lessen
der ondervinding niet; zij houden zeer goed oog in
het zeil, zijn naauwkeurig bekend met hetgeen er bij
hen geschiedt, en daardoor gaat het nut der tegenspoeden
voor hen niet verloren. Er wordt door sommigen ver-
haald: de Sipooys hebben zich in Afghanistan, bij den
terugtogt van de Bala Hissar, slecht gedragen, zijn
overgeloopen ; er behoort dus niet veel toe om derge-
lijke troepen aan het wankelen te brengen, enz.; en
daaruit trachten zij te bewijzen hoe ligtelijk die magt der
Compagnie zich tegen haar zou kunnen keeren. Te be-
palen of te voorzeggen wat tot het mogelijke of onmo-
gelijke behoort, dit is niemand gegeven en mij het
allerminst ; maar hen , die het gedrag gispen^ der Sipooys
bij den bewusten terugtogt aan den dag gelegd, ant-
woord ik, dat dit het eerste geval van dien aard is,
hetwelk zich heeft voorgedaan, en dat het tevens in
87
groote mate zijne verontschuldiging vindt in de om-
standigheden, die het veroorzaakten; dat, tegen deze
kleine. smet, anderhalve eeuw van trouw overstaat, dat
de mensch altijd mensch blijft, dat zij, die voor luttel
geld bestendig hun leven in de waagschaal stellen, al
zijn zij door den krachtigen band van tucht en onder-
geschiktheid zaamverbonden , echter niet tegen alle
zedelijke eu ligchamelijke beproevingen zijn gewapend,
geUjk zij er bij dien terugtogt ondervonden. Ten an-
deren moet hierbij in aanmerking worden genomen, dat
de Sipooy.wel een gehard krijgsman is , maar hindostansch
gehard is, dat is, tegen het klimaat van dat land en
niet t^n de ruwheid eens winters van een bergklimaat
buiten zijn land, zonder kleeding, zonder voedsel; ieder
weet het: ventre a&mé n'a pas de maitre. De volgende
togt der Generaals Pollocks en Nott heeft doen zien,
dat er op de armee niets te zeggen viel, en dat deze
voorbijgaande wijfeling niet den geringsten invloed heeft
uitgeoefend; ik houd mij overtuigd, dat die les niet
is vergeten en die tegenspoed aan Engeland nuttig is
geweest, zoowel door de verkregen ondervinding, als
door de waarschuwing, die zij heeft opgeleverd tegen
overmoed !
Wat betreft systema of beginsel van bestuur, teif dezen
opzigte was Hindostan vroeger het ongelukkigste land ter
wereld; daar was de aanbidding van de magt de fait, de
eerbied voor den troon, zoowel als de kracht, die er van
uitging, beginsel en wet, en het natuurlijke gevolg hier-
van was : bestendige verandering en onzekerheid , en deze
moeten als*de hoofdoorzaken worden beschouwd, dat het
anders zoo gelukkig gelegen land tot een eindeloozen
moordpoel is geworden , waardoor ten laatste de val van
88
het rijk voor altoos is beslist, namelijk, nadat de minareh
der halve maan op de pagode was geplaatst. Hetzij men de
onderdeelen van het verbazend uitgestrekte rijk der
MogoUen of het eigenlijke Hindostan beschouwt, of de
groote Mogol als Keizer, Heer en Gebieder van dit
alles, dit scheen in geheel Indië vast te staan, dat de
Souverein als een Gk)d werd vereerd. De erfopvolging
was niet bepaald, familie-betrekkingen openden daartoe
zelfs niet den weg, want door de veelwij verij, welke
bij de hindostansche Vorsten zeer in zwang was, ont- .
stonden er te menigvuldige betrekkingen met» woelzieke
en eerzuchtige groöten, — omrah's, — wier dochters
zij ten huwelijk hadden genomen. Gering was menig-
werf het verschil ten opzigte van den tijd, waarop ver-
scheidene zonen uit verschillende moeders werden ge-
boren, waarvan welligt de jongste tot de magtigste
familie behoorde en ten gevolge daarvan een krachti-
geren steun bezat dan zijne oudere broeders; neemt men
hierbij in aanmerking, dat de gaven van verstand en
hart, gelukkige omstandigheden, niet steeds het deel
zijn des eerstgeboome , en dat bij die volken als •be-
ginsel is aangenomen, dat hij, die den musnud, den
troon, bezit, de wezenlijke Souverein (1) is en als
zoodanig erkend wordt en men zal spoedig ontwa-
ren, dat de troon in Hindostan steeds een voorwerp
moest» zijn van begeerte en door hunne maatschappelijke
instellingen zelven daartoe was bestemd. De vader Sou-
(1) In het leven van Alexander den Groote door William zien
wij , dat iets dergelijks reeds bestond bij het leven van dien grooten
man. Verder zegt hij: The people of Bengal say: „We arefaitb-
„ full to the throne ; whoever fills the throne , we are obedient and
„ true to it. " De koran zegt : het rijk behoort aan deugene , die
het waardig is.
89
verein kon, wel is waar, naar welgevallen een zijner
kinderen, ja, zelfs een aangenomen kind tot zijn op-
volger benoemen, maar juist die magt, die onderschei-
ding, welke van den natuurlijken loop der dingen schijnt
af te wijken, was eene oorzaak te meer tot het doen
ontstaan der bloedige tooneelen, die elke troonsopvol-
ging in Hindostan, op ééne enkele uitzondering na,
hebben gekenmerkt.
In een land, waar steeds om den troon werd gestre-
den , waar de bloedige twisten door burgeroorlogen
werden beslecht, waar deze somtijds gedurende langen
tijd bleven bestaan , daar moest de volkswelvaart steeds
dalen, waarvan het verminderen van de magt der grooten
tevens het gevolg was. Dikwerf verloor de hoofdlijn der
Vorsten gansche koninkrijken , terwijl daarenboven handel
en landbouw allerwege kwijnden. Het plunderen was aan
de orde van den dag en het geluk en de voorspoed
eener lange, zegenrijke regering ging verloren alvorens
beslist was wie de opvolger van den overleden Vorst
zou zijn. In de laatste dagen der regering van Shah
Jehan waren zijne vier zonen Onderkoningen van ver-
schillende gewesten zijner uitgestrekte bezittingen. Al^
leen het gerucht van 's Keizers ongesteldheid was vol-
doende om zijne vier zonen tegen elkander te doen
oprukken; Aurang Zeb, de derde zoon, behield na
langdurigen oorlog het veld en den troon, nadat bij twee
zijner broeders met hunne kinderen had vermoord. De
tweede zoon vlugtte naar Aracan en is daar vermoord
geworden — onze beroemde reiziger Wouter Schouten
bevond zich juist te Aracan, toen de voortvlugtige Vorst
Suja aldaar aankwam. Hij beschrijft de troonsbekümming
van Aurang Zeb zeer omstandig in het vierde hoofdstuk
90
van het 2^® boek, 1**® deel; — hij hield zijn vader
gevangen, want zij hadden geen geduld om zijn dood
af te wachten. Alle wanstaltigheden van een slecht
bestuur, maar meer nog dan dit, het gemis aan beginsel
in de wijze van opvolging, hebben zaftmgeloopen om
het verbazend uitgestrekte rijk der Mogollen, waarvan
de dynastie zoo vele groote mannen heeft opgeleverd,
tot dien staat van nietigheid te doen zinken , waarin wij
het thans gedompeld zien, die reeds in vroeger jaren
(in 1760) zoodanig was, dat Shah Aulum eene schuil-
plaats kwain zoeken bij de engelsche Compagnie, die
destijds zelve ter naauwemood was gevestigd. Ik geloof
niet, dat de Compagnie destijds droomde van dergelijke
bezittingen, maar allengs is zij verpligt geworden om
eene grootere kracht te ontwikkelen, ten einde het
eenmaal verkregene te behouden; de daaruit voortsprui-
tende omstandigheden hebben haar allengs eene magt doen
verkrijgen, waarvan de geschiedenis geene weerga oplevert.
Ik geloof niet, dat Hindostan bestemd was voor
volksgeluk — naar onze denkbeelden. Alles was aldaar
willekeur, ordeloosheid. Van de honderde millioenen van
menschen waren slechts weinigen in het bezit dier aardsche
voordeelen, waar men zoo vurig en ten koste van alles
naar haakt. Onafhankelijke horden, toomelooze berg-
volken, gelukkige parvenus, nieuwe rijzende volkstam-
men waren ten allen tijde werkzaam of bragten alles
in beroering, dewijl de Souverein te veel voor zich
zelven moest zorgen en veel moest gedoogen, uithoofde
hij buiten magte was het te verhinderen; het bezit was
onzeker, onbestendig, de rijkdommen der bewoners ver-
dwenen uit het land en gingen over in de hand van
veroveraars.
91
De eerste groote , vermaarde overwinnaar was Timour (1 )
de Tartaar of Tamerlan. Hij schijnt zich niet in Hin-
dostan te hebben gevestigd, maar beladen met rijken
buit en onder schijnbare erkenning zijner oppermagt
naar Tartarijë te zijn teruggekeerd; een zijner afstam-
melingen, Odien Mohammed, bijgenaamd de tijger
(Baber), van moederszijde afkomstig van Gtengis Kahn,
keerde in 1526 derwaarts terug- en vestigde zich te
Delhi, de hoofdstad van Hindostan. Onder zijne op-
volgers waren verscheidene groote Vorsten; onder deze
blinkt inzonderheid uit Acbar, — acbar beteekent groot,
dus hier de Groote bij uitnemendheid, — welligt de
grootste aller Vorsten en verwinnaars. Onder de rege-
ring van Shah Mohammed had, ten jare 1739, de inval
plaats van den beruchten Thomas Kouli Khan, beter
bekend onder den naam van Shah Nadir. Nadat hij zich
van Delhi had meester gemaakt, alwaar hij de strengste
tucht en orde handhaafde en nog niet bepaald had wat
verder te ondernemen, verspreidde zich in den nacht
van den tweeden dag na de inneming der stad het ge-
rucht, dat Shah Nadir was gedood; er bestond inder-
daad een toeleg om den Vorst te dooden, maar men
had slechts een zijner ministers getroffen. Op het ver-
nemen hiervan, greep het volk naar de wapenen en
alvorens de orde was hersteld, had reeds een duizendtal
Perzianen het leven verloren. Deze, woedend over het
gepleegde verraad, vroegen de toestemming van den
Shah om zich hierover te wreken. Nu ving men aan te
(1) Ik heb hier meer bepaaldelijk het oog op de latere tijden ,
nadat de opvolgers van Mohammed , tot welke secte zij ook mogen
behooren, reeds in Hindostan gevestigd waren.
92
moorden, te plunderen en te branden; naar verhaald
wordt, vielen 100,000 inwoners van allen rang en stand,
jaren en kunne onder het moordend staal. Op het smèe-
ken des Keizers gaf Shah Nadir last om het plunderen
te staken en zoodanig was de tucht bij het leger, dat
de orde binnen een kwartier uurs was hersteld. Shah
Nadir bleef 37 dagen in Delhi en vertrok met al de
schatten, die hij door allerlei middelen had bijeen kun-
nen rapen; verschillend zijn de opgaven der schrijvers
nopens de hoegrootheid van den buit, want deze moet
volgens hen 13 ^ 32 millioen pond sterling hebben
bekopen. Men bevroedt ligtelijk, dat de stad zich nim-
mer van dezen slag heeft hersteld ; bij het vertrek van
Shah Nadir bleef Mohammed Keizer. Latere plunderin-
gen, tegenspoedeil en tractaten hebben haren ondergang
voltooid en de thans regerende Keizer leeft van een
pensioen der engelsch-oostindische Compagnie.
Onder de steeds magteloozer wordende opvolgers van
Acbar is het rijk voortdurend meer en meer verbrok-
keld geworden. Het koningrijk Oude heeft thans nog
eene schaduw van onafhankdijkheid overgehouden; het
rijk Lahore (1) is toegevallen aan den gelukkigen Sheik
Eunjeet Singh. Hyder Ali was mede een gelukkig sol-
daat, die op den troon van Mysore was verheven en diens
zoon Tippo Saheb, ha hem een der krachtigste en meest
gevreesde vijanden der Engelschen; toen deze eindelijk
door hen was verwonnen en de magt der Mahratten en
(1) Lahore of de Punjaub: dit laatste woord beteekent „vijf
rivieren", die dit rijk doorstroomen en in den Indus of Seinde
vallen. Alexander is van daar teruggekeerd. De Satledge, een
tak van den Hyphasis, scjieidt (in 1838) dit rijk van de engelscho
bezittingen.
93
Pranschen, die, wel is waar, kort heeft bestaan, maar
eene luisterrijke toekomst scheen te beloven, was ver-
nietigd, is de magt der Engelschen als het ware van zelf
tot die hoogte gestegen en zoodanig ontwikkeld gewor-
den, gelijk zij thans het helderst blinkt en geene
mededinging behoeft te vreezen.
Het spreekt van zelf, dat de Engelschen die magt
niet zonder schromelijke onkosten tot die hoogte heb-
ben doen stijgen; niettemin is het aan ieder bekend,
welke schatten, zoo door de Compagnie, als door par-
ticulieren naar Engeland zijn overgebragt. Men kan
hieruit nagaan, hoedanig de toestand van het land zelf
moet zijn, nadat verlichte en onverlichte veroveraars,
die in één opzigt volkomen met elkander overeenkwa-
men, — in hunne onverzadelijke begeerlijkheid, — het
gedurende eeuwen hebben overheerscht. Het is intusschen
zeker, en den meer verlichten overwinnaar niet onbe-
kend, dat de bronnen van een land of rijk hetwelk
sedert twee eeuwen zoo veel heeft geleden, waaraan
gedurende dien tijd zoo vele schatten zijn ontnomen,
eindelijk langzaam moeten vloeijen, zoo niet geheel op-
droogen, dat op herstel er van weinig hoop overblijft
en dat slechts door opbeuring en verlevendiging van
handel en landbouw een dragelijk lot er aan kan worden
verzekerd. Door het ten onderbrengen hunner vijanden en
de magteloosheid der grooten, is het hun gemakkelijker
geworden het lot der massa's te verbeteren en terwijl
zij nu als Opperheer de renten der landerijen ontvangen,
is door het herstellen en handhaven der inwendige rust
de landbouw meer ontwikkeld en uitgebreid dan in lan-
gen tijd het geval is geweest. Door de kanalen tot be-
sproeijing van het land, welke gedurende de vroegere
94
twisten waren verstopt, weder te doen vloeijen, nieuwe te
openen, zal de vruchtbaarheid des lands milde zegeningen
verspreiden, terwijl een andere maatregel door hen inge-
voerd, waardoor de rust bevestigd blijft onder degrooten
en Souvereinen, — die zij, vreemd genoeg! het bestaan
gunnen, — niet in geringere mate zal medewerken om
de welvaart des lands op te beuren en te verhoogen.
Zij hebben bepaald, dat alleen de oudste zoon gereg-
tigd is tot de opvolging. Nu is de Koning hun man en
de Kroonprins niet minder en daar Acbars, Alexanders
en Napoleqns niet dagelijks verschijnen, is de toekomst
der meeste indische Vorsten thans verzekerd ; behoudens
de eigenliefde den mensch aangeboren en, ik zou haast
zeggen, de verpligte werkeloosheid, waartoe zij als Mo-
narchen op pensioen zijn gedoemd, die hun zoo veel
tijd tot denken, zuchten en wenschen overlaat, mag
hun lot dragelijk worden genoemd. Het volk, de groote
massa, wint er veel bij, want of zij diensten doen,
schattingen, landrenten, of wat zulks wezen moge,
betalen aan hunne oorspronkelijke potails, zemindar's
of aan den collector, dit zal hun bijna onverschillig
zijn; hiervan echter zullen zij de overtuiging erlangen,
dat zij daarbij minder aan willekeur zidlen bloot staan,
dat de voortbrengselen hunner nijverheid, de vruchten
van hunnen arbeid niet geheel voor hen verloren gaan.
Daarbij komt, dat rust, vrede en orde een weldadi-
gen invloed moeten uitoefenen op de bewoners van een
land, waar dergelijke zegeningen bijna evenmin bekend
als gewaardeerd zijn geworden; en indien nu de regter-
lijke magt door Engelschen geleid werd, in het huishou-
delijke, met den heiligen eerbied den Engelschen voor
de wet ingeschapen, dan zou dit volk een zegen
95
smaken, waarvoor zij zich niet geschapen waanden.
Engeland heeft het grootste belang bij het behouden
van den vrede ; dat de regering hiervan is doordrongen ,
blinkt, dunkt mij, ten duidelijkste door in hunne poli-
tiek. Of zij er in zuUen slagen om die te behouden,
zullen weldra de gebeurtenissen bewijzen, waarvan ik
later zal spreken, want met den besten wil ter wereld
is men niet zeker het doel te bereiken, dat men zich
heeft voorgesteld. Ten andere is de Compagnie op zulk
een standpunt geplaatst, dat zij, door te groot vertrou-
wen op hare magt, de voorzigtigheid uit het oog zou
kunnen verliezen.
De laatste oorlogen, door de Engelschen gevoerd,
waren gerigt tegen Burtpoor en tegen de Burmannen. Te
Burtpo(»r was een opgeworpen Souverein, die ten onder
moest worden gebragt tot handhaving van het beginsel,
door de Engelschen omtrent de troonsopvolging aange-
nomen.
Burtpoor is eene vrij uitgestrekte stad, beschermd
door wallen van klei, waarop geen projectiel iets ver-
mogt,en omringd door grachten, die men vol water kan
doen loopen; binnen eene dergelijke welverdedigde stad
waande de nieuwe Souverein zich volkomen veilig. De
Engelschen sloegen het beleg voor de stad, onder Lord
Combermere, de loopgraven werden geopend en, nadat
vele kleine mijnen waren mislukt, werd eene ontzagge-
lijke mijn aangelegd en geladen met 40,000 pond bus-
kruid. Toen alles in gereedheid was gebragt om de mijn
te doen springen, stonden troepen in de nabijheid ge-
stationneerd om onmiddellijk na de uitbarsting storm
te loopen. Er liet zich een dof gedreun hooren, eene
ontzettende massa aarde rees tot twee herhaalde malen
i)6
opwaarts en werd gevolgd door een geluid, waarbij dat
des donders niet kan worden vergeleken. Het gansche
terrein, dat de plek omringde, waar de mijn was aan-
gelegd, vloog in de lucht en de uitwerking was zoo
verschrikkelijk, dat honderden der aanvallers, die te
digt bij de mijn stonden, mede werden gedood, ja,
bijna een geheel regiment werd onder de uitwerpselen
begraven. Kort daarna was de stad ingenomen. Burtpoor
verloor tevens den eerenaam van //de onoverwinnelijke."
Toen men kort vóór de inneming der stad zich op
zekere voorwaarden wilde overgeven, werd dit van de
hand gewezen, want men wenschte hun de stad en het
laatste prestige te gelijker tijd te ontrukken. De hier
medegedeelde bijzonderheden zijn uit eene eöhte bron
geput; ik heb ze vernomen uit den mond van den ka-
pitein Caine, die de belegering heeft bijgewoond en. bij
die gelegenheid werd gewond.
Het handhaven van dergelijke principes is voor mili-
tairen in zoo verre voordeelig te achten, dat zij er
onderscheiding, promotie en prijsgeld door verkrijgen,
want, hetgeen natuurlijk is, de overwonnenen paient
les pots cassés ! ! ! De blinde Shah Aulum , van wien ik
vroeger heb gesproken, werd bij zijn. dood in 1806, na
eene ongelukkige regering van 44 jaar, door zijn zoon
Acbar opgevolgd. Deze was het , die zonder bloedver-
gieten den musnud besteeg; hij verlangde, dat hij zou
worden opgevolgd door zijn derden zoon Wulli Ahud,
dan dit werd door de Engelschen volstandig geweigerd,
zoodat bij zijn dood zijn oudste zoon-, Abdul Suffer,
Keizer is geworden.
Alvorens van dit onderwerp af te stappen , wensch ik
hier het verhaal mede te deelen der troonsbestijging,
97
die acht maauden vóór onze aankomst te Lucknouw , de
hoofdstad van het koningrijk Onde, plaats had. Bij het
overlijden des Konings Nusr ood Deen, in zijne hoofdstad
Lucknouw, hadden er terstond weder beroeringen plaats.
De troojisopvolger, de tegenwoordige Koning, een oud
en ziekelijk man, bevond zich destijds ten huize van den
engelschen Resident den Luit* Colonel Low; het is mij niet
bekend of de Koning, dien de Engelschen op den troon
wenschten te plaatsen, de wettige opvolger was naar
het door hen aangenomen beginsel, een beginsel dat
aanvankelijk even moeijelijk was na te leven als in
werking te brengen, niet omdat zij al aanstonds in ver-
zoeking zouden geraken om het te verzaken, maar
dewijl het, bij een dergelijk huishouden, zoo ligt moge-
lijk is zich te vergissen. Kortom de ziekte des Konings
had alle pretendenten wakker gemaakt; naauwelijks was
de tijding van zijn dood ontvangen of eene schrandere
Prinses deed de woning van den engelschen Resident
bezetten, hield hem met geweld er in opgesloten, totdat
de revolutie of de gewelddadige troonsbestijging zijn
beslag had gekregen. Zij wisten niet, dat de oude,
ziekelijke man, dien zij bij den Resident in een grooten
stoel onder schawls en doeken hadden zien zitten, juist
de door het britsch bestuur gekozen man was, want
ware zulks het geval geweest, hij zou stellig zijn ver-
moord geworden; zijn ziekelijk uiterlijk deed hem léven
en troon behouden.
Terstond na ^s Konings dood maakte de Prinses zich
meester van het paleis, en plaatste haren zoon, een
knaapje van 10 jaren, op den troon, onder den naam
van Moona Dj&hn, gaf onmiddellijk een durbar — vor-
stelijke receptie — en toen alle grooten voor den nieuwen
7
98
Souverein bogen en dansers en spelers zijne komst aan
de regering verkondigden, werd de Resident mede nit-
genoodigd zich derwaarts te begeven. Deze intusschen
van alles onderigt, had om troepen geschreven, en, in
de verwachting, dat zij al dadeUjlc zouden volgen, begaf
hij zich naar het paleis. Aldaar binnen gekomen, ver-
waardigde hij zich naanwelijks naar den troon om te
zien, maar wenkte den Souverein en beval hem dadelijk
er af te gaan. Vol verlangen vroeg de Prinses aan den
Resident: erkent hij hem? Op het ontkennend ant-
woord, dat zij hierop ontving, werden reeds de sa-
bels getrokken, ten einde den Resident te dooden,
hetgeen, gelukkig voor hem, door een der aanwezige
grooten, die aan de zaak twijfelde, werd verhinderd.
Toen de troepen niet ter bestemder ure opdaagden, trok
de Resident, de reden bevroedende van het oponthoud,
zijn horologie, gaf een half uur beraad om tijd te win-
nen en verlengde dit later, totdat eindelijk de troepen
kwamen, de kogels door de juichende menigte in de
troonzaal ylogen, en hiermede was de gansche revolutie
geëindigd De Prinses met haren zoon werden ingepakt ,
naar elders verzonden en de oude Koning werd op den
troon geplaatst onder den naam van Nusrood Dowlah.
Hij is het, die thans regeert en wiens zoon Suraja Shah,
een schoon man, naar ik gis ruim 40 jaren oud, wij
straks als Kroonprins zullen ontmoeten.
Ik heb eenigen twijfel geopperd over het regtmatige
der opvolging naar het engelsche beginsel, en werd
daarin versterkt te Lucknouw zelf. Aldaar vernam ik,
dat een der Prinsen naar Engeland was gereisd, met
het doel om aldaar zijne regten op den troon te doen
gelden. Ik heb dien Prins Ekbal ood Dowlah in Hol-
99
land en later nog in Engeland ontmoet. Bij gelegenheid
dat ik hem te 's Gravenhage ontmoette en over die
erfopvolging sprak — hij kon vrij goed engelsch —
gaf hij mij het navolgende geslachtregister , op grond
waarvan hij vermeende tot den troon geregtigd te zijn.
Hij begint met den wel bekenden:
Sadat Alee Khan.
^ deze liet na:
Qazee ooddeen. Sha hood Dowlah. Nuszood Dowlah.
Nns rood deen. Ekbal ood Dowlah. Omjad Alee Kahn.
zoodat hij , Ekbal ood Dowlah , na Nusr of, zoo als de
naam door hem wordt geschreven Nuser Ooddeen, Ko-
ning had behooren te zijn, uithoofde, gelijk ik ver-
meen, van het kinderloos overlijden van Nusr ooddeen,
als zijnde hij de aoon van Shah ood Dowlah, den
tweeden zoon van Sadat Alee Khan ; nogthans men
gelooft zoo gaarne, hetgeen men wenscht en ik ben
hier geen bevoegd beoordeelaar.
Moeijelijk is het zich een juist denkbeeld van dit
land te maken; dit is zelfs het geval met hem, die het
heeft bezocht. Het is zoo uitgestrekt, bestaat uit zoo
vele koninkrijken — ik bedoel hiermede de bezittingen
van Radja's, welligt oneigenaardig Koningen geheeten,
want sommigen zijn van zeer geringe beteekenis —
deze koninkrijken zijn, wel is waar, allen cijnsbaar,
maar de betrekking, waarin zij tot de Engelschen
staan, is zoo verschillend, dat ik in mijne korte
schets daarvan slechts een zeer flaauw denkbeeld zal
kunnen geven.
Nergens vindt men hier eene engelsche bevolking,
met uitzondering van sommige cantonnementsplaatsen ,
100
waar eenige handwerkslieden zich hebben nedergezet,
doch in verre na niet in dat aantal als men van den be-
kenden ondernemingsgeest der Engelschen zou verwach-
ten. Colonisatie is hier tot heden niet bekend; thans
echter, nu de invloed der nieuwe regeringsbeginaden
zigtbaar wordt, nu stoomwegen te land, stoomschepen te
water de afstanden verkorten, tijd doen winnen, nu de
ontwikkeling van nijverheid en de ervaring ook hier
meer en meer worden toegepast, zal zulks ook hier zijn
krachtigen invloed doen gevoelen , en de vooruitgang zal
groot zijn.
De uitgestrektheid des lands en de weinige middelen
van vervoer, welke men alhier bezat, maakten coloni-
satie tot eene onuitvoerbare zaak; de aanmerking, dat
de Engelschen dit nimmer in een tropisch land hebben
gedaan, geldt niet ten opzigte van Hindostan, uithoofde
de wintermaanden hier geheel verschillend zijn van het-
zelfde saiöoen in andere tropische landen. Daar er steeds
meerderen waarborg wordt gevonden voor het behoud
der inwendige rust, het vertrouwen in het //overgrown
Empire" toeneemt, de monopolieziektebij de Compagnie
vermindert, is het niet te voorzien, welke de gevolgen
van dit aUes kunnen zijn voor hen, die zich op de
cultuur toeleggen.
De Compagnie handhaaft nog het monopolie in opium
en zout; het monopolie der scheepvaart is afgeschaft en
freetade bestaat in Calcutta, gelijk in elke engelsche
haven het geval is. Het afschaflfen van een stelsel, dat
zoo lang heeft bestaan, is niet het gevolg van bespie-
gelingen; innige overtuiging, dat elk monopoliesysteem
zich zelf doodt, heeft zulks te weeg gebragt, terwijl
de toestand der Compagnie door het aannemen van be-
101
tere beginselen aanmerkelijk is verbeterd. Of het octrooi
de» Compagnie, dat tot 1855 loopt, bij het verstrijken
van dien tijd wel zal worden verlengd, wordt zeer
betwijfeld. (1)
Aan het hoofd van dit uitgestrekte land staat de
Grouvemenr-Generaal, gewoonlijk een man van hooge
geboorte, die door zijne jaren en beschaving mag geacht
worden verheven te zijn boven den invloed van eigen-
zinnigheid en caprice, en tact genoeg bezit om in den
omgang met Vorsten en volken kieschheid en gematigd-
heid te paren aan een besef van eigenwaarde, waardoor
hij in tstaat is hunne genegenheid te winnen. Zijne magt
is in Eade, doch in enkele bijzondere gevallen kan hij
naar eigen inzigt handelen, mits hij de verantwoordelijk-
heid daarvan geheel en al op zich neme. Hij heeft het
oppcrtoezigt, ja, hij voert gebied over de gouvernementen
van Madras en Bombay en heeft in den eigenlijken zin
des woords eene dictatoriale magt, de eenige, die hij
behoort te hebben, de eenige geschikt om dergelijke
wiiELgewesten, op zulk een afstand van het moederland
gelegen, naar behooren te kunnen besturen. Maar niet-
temin is het er verre van af, dat hij niet verantwoor-
delijk zou zijn. De processen in der tijd gevoerd tegen
den voormaligen Gtouvemeur-Generaal Warren Hastings,
bewijzen dat die hooge betrekking bij hen insgelijks
vele belagers heeft, dat men, zelfs wanneer men zijn
land werkelijk goed dient, zich niet kan vrijwaren tegen
de aanvallen van partijen, die zoo dikwerf hunne dwaal-
(1) De Compagnie deelt jaarlijks 10 pCt. uit op hare aandeelen
en men zegt , dat haar inventaris groot genoeg is om het gansch^
kapitaal, door hwi opgenomen , af te lossen.
102
b(>grippen ingang weten te doen vinden bij de onwetende
massa , en ten slotte niets anders dan kwaad stichten ,
ja, welligt niets anders beoogen.
De Raad van Indië bestaat uit 4 h 5 leden, mannen
van kennis en ervaring, op wier trouw men zich kan
verlaten. Er zijn 3^4 Secretarissen-Generaal, waarvan
sommigen leden zijn van den Raad, mede door en door
kundige, hoogst beschaafde mannen; zij mogen worden
beschouwd als de spillen, waar alles veelal om draait.
Gelijk het geval is bij alle departementen van algemeen
bestuur in Engeland, stellen zij de Kroon in staat een
Gouverneur derwaarts te zenden , die zich nimmer te
voren met de kolonie of koloniale aangelegenheden heeft
bemoeid, maar die door staatkundige bekwaamheden en
kennis uitblinkt; geen persoonlijk belang, maar dat van
het algemeen beoogende, zien zij zich door de bekwaam-
heid van het personeel en de hooge mate van toewijding
en discipline, welke bij de Engelschen de kenmerken
mogen worden genoemd van ondergeschikten, in staat
gesteld hunne 'bestemming naar eisch te vervullen, een
en ander het gevolg van een stelsel, dat nog nimmer
nadeelig heeft gewerkt. (1)
(1) Bij de Compagnie of in Bengalen is de gansche huishou-
delijke iiirigting aan zulke stipte bepalingen onderworpen, dat
het, oppenlakkig beschouwd, aan het kinderachtige grenst en toch
heeft dit een groot nut, want daardoor wordt de eendragt en tucht
ten zéérste bevorderd; eenmaal gemaakt zijnde, werken deze
bepalingen zeer voordeelig. Toen ik den Gouverneur- Generaal het
eerst ontmoette vroeg hij mij : „Monsieur est- il Ie représentant de
„sa grande nation?" Daar ik deze vraag niet begreep en niet
wist waar het heen moest, antwoordde ik op koelen toon: „que
„je comraandais la Bellone," er bijvoegende: „Pourquoi son
„ExceHenco me fait-elle cette question, dont je ne sens ni Ie
,, but , ni la portee. " Toen vervolgde hij lagchende , dat kort vóór
mijne komst het fransche fregat TArtémisc op de Hooghly was
103
De Gbuvemeuï-Generaal reist Veelal door het land;
dit verhindert evenwel in geenen deele, dat het gansche
bestuur den eenvoudigen gang blijft volgen; het oudste
lid van den raad is Acting of Deputy Gtovemor, die
natuurlijk het reizend Gouvernement au courant houdt
van den loop der zaken.
gekomen, aan boord waan^an zich bevond de Prins d*E. . .,
Pair van Frankrijk, dien men éene zeereis had laten doen om
hem wat te laten bekoelen. Te Calcatta gekomen, waar de
Gouverneur-Generaal zich destijds nog bevond, was de kapitein,
benevens gemelde Pair, door hem ter tafel genoodigd. Terstond
na den afloop van het diner was de kapitein naar den Gou-
verneur-Generaal gegaan en had zeer geklaagd, dat hij aan tafel
beneden een zijner ondergeschikten was geplaatst geweest, zeg-
gende: „que c'était lui qui représentait sa grande nation," waarop
hem door den Gouverneur-Generaal ten antwoord werd gegeven:
„Monsieur, je vöus demande pardon, je ne savais pas que
^Monsieur était ambassadeur. Nos lois sur Tétiquette sont tres
„positives; je ne peux pas moi-même en devier. Monsieur com-
„ mande nn vaisseaux de guerre a été place oii un capitaine de
„la marine royale aurait été place et Ie Prince d'E. . ., Pair
„deFrance, a été place ou un Pair d'An gieterre autait été place,
„mais je ne savais pas que Monsieur était ambassadeur de sa
^grande nation," toen en vooral door den toon, waarop de
Gouverneur deze woorden sprak, gingen mij de oogen open en
wij lachten beide hartelijk. Het geval was hier te meer opmerkelijk
daar mijn Prins een Prins van den bloede was.
Ik wil in geen geval vergelijkingen maken tusschen hetgeen
hier en op Java gebeurt, maar ieder zal zich herinneren, dat bij
gelegenheid van een feest Baden van Indië zich verwijderden,
uithoofde zij beneden den Generaal en Chef van het leger werden
geplaatst. Op dit punt bestonden, zoo het scheen, geene wettelijke
bepalingen, want er is over dit voorval naar het moederland ge-
sehreven, en natuurlijk is er uitspraak gedaan tegen het gevoelen
en de aanvankelijke beslissing van den Gouverneur-Generaal : dat
aan een Kaad van Indië, al ware hij het den vorigen dag gewor-
den , den voorrang toekomt. Wie deze beslissing heeft genomen ,
kan men nagaan; het geschiedde toen wij nog waren in het be-
slnitenbestuur en behoort, naar mij dunkt, nader in overweging
te worden genomen, vooral in oorlogstijden.
104
De andere ambtenaren hebben allen eene uitgestrekte
magt, die zij even waardiglijk gebruiken als zij hun
met vertrouwen is verleend; dit maakt hen tot zelfstan-
dige menschen. In dit opzigt is de administratie alhier
geheel het omgekeerde van het ongelukkige, wantrou-
wende fransche stelsel van controle. In een land van
dergelijken omvang zou het ondoenlijk zijn een dergelijk
stelsel in te voeren, daar het steeds een dubbeltal
ambtenaren zou vorderen , hetgeen de dienst niet bespoe-
digen en vergemakkelijken, maar integendeel haar zou
vertragen en belemmeren.
Met bewondering slaat men de inrigting van hét be-
stuur gade, en deze bewondering klimt nog, indien men
in de gelegenheid is om te kunnen beoordeelen hoedanig
menige allermoeijelijkste zaak op de regte wijze wordt
aangevat en geregeld. Bij allen, die ik heb ontmoet,
vond ik dezelfde gentlemanlike vormen, toon en begin-
selen, die overal en in elke omstandigheid des levens
even aangenaam en welgevallig zijn voor anderen als
zulks voordeelig mag geschat worden om hen zelven
nader aan het doel hunner bestemming te voeren. Wordt
de Compagnie goed gediend, zij van haren kant beloont
zeer goed hare dienaren, hetzij miUtaire^ hetzij civile
beambten. Men kent daar niet het eeuwigdurend trak-
tement beknibbelen, dat meerendeels nog op de mindere
ambtenaren drukt, hetgeen tot niets zou leiden, dan tot
wrevel, welligt tot verhooging der jaarlijksche uitkeering
met -^ per cent; ten andere steekt er geen nut hoe-
genaamd in die eeuwigdurende veranderingen van trak-
tementen, van emolumenten, van regten, van vooruit-
zigten, enz. Heeft een jong ambtenaar eenmaal zijne loop-
baan begonnen, dan moet hij die onbekonmierd kunnen
105
vervolgen, zonder telkens zijne middelen van bestaan be-
snoeid te zien, door deze of gene korting, die hem wre-
velig maakt en hem doet zien, dat het vertrouwen,
hetwelk hij aanvankelijk had gesteld in zijne hoogere
ambtenaren, die hij zijne beschermers waande, geheel
misplaatst is. Wat men er ook over zeggen moge, het
is eene zaak van hoog belang, de bilHjkheid eischt, dat
wij zulks erkennen, sHjtendie ambtenaren de beste jaren
huns levens niet, in zekere mate, in eene vrijwillige bal-
lingschap; moeten zij niet allen de proef doorstaan of
hun gestel de wisseKng van klimaat kan verdragen, en
zijn het niet veelal hunne bemoeijingen, die de beste
vruchten leveren? Waarom hen dan voortdurend tot
het voorwerp gekozen van allerlei kwellende maatrege-
len, dat weliigt het gouden eitje iets of wat vergroot,
maar waarvan het voordeel, hierdoor verkregen, in verre na
niet opweegt tegen het kwaad, dat er door wordt gesticht.
Immers het vertrouwen wordt er door ondermijnd, de
gehechtheid en toegenegenheid aan de regering, die zij
dienen, gaan er door verloren en wat kan toch in die
verwijderde bezittingen en onder ambtenaren van hoo-
ger belang worden geacht?
Geen ambtenaar , die uit Engeland wordt gezonden , kan
in Indië worden geplaatst, dan nadat hij de hindostan-
sche taal volkomen meester is ; tot dat einde zijn voor-
bereidende collegiën teCalcutta opgerigt, hetgeen ik ge-
loof, dat beter aan het doel beantwoord, dan door onze
jonge lieden te Delft zich stomp te laten werken op het
geleerde boeken-javaansch , welke taal zij op Java zelf
binnen veel korteren tijd zouden kunnen leeren, aange-
nomen dat er werkelijk noodzakelijkheid voor bestaat.
Ten opzigte van de inrigting der regterlijke magt,
106
zal ik mij tot de volgende korte mededeeling bepalen.
De regterlijke magt is, naar de denkbeelden der Engel-
schen, alvermogend, uithoofde de wet zulks is. In elke
engelsche kolonie is de Chief justice of opperregter de
fait geadeld door zijne betrekkkdng; hij staat aan het
hoofd van het Hoog geregtshof , dat zijn zetel heeft te
Calcutta, welk hof regtsmagt heeft over alle Engelschen;
het is tevens hof van appel voor alle inlandsche hoven.
De laatsten doen regtspraak in burgerlijke en criminele
zaken naar de Compagnie's wetten, welke geheel zijn
ingerigt op den voet van de wetten der Hindoes en der
Mohammedanen. Deze zijn zeer zacht ; op slechts weinige
misdaden is de doodstraf gesteld. Overigens moeten de
regters naauwlettend toezien, want getuigen, raadgevers,
inlandsche regters, aUen zijn omkoopbaar, en hebzucht
is gewoonlijk de aanleiding tot de gevoerde twistgedin-
gen of regelt den uitslag er van. Wilde ik hier eene
aanmerking maken, het zou deze zijn, dat het,
naar mijn oordeel, verkeerd gezien, dat het ver-
keerd gehandeld mag geacht worden overtuigd te zijn
van het bestaan van grove misbruiken, aan te zien
dat zij worden begaan , al geschiedt zulks door in-
landsche regters ten voor- of ten nadede van inlanders
omdat strikte regtvaardigheid in de regtsvordering zoo
in civile als in criminele zaken de tucht bevordert en tot
vereering der wet en van hare dienaren noopt; daaren-
boven is het de eerste en voornaamste pligt van den
hoogst geplaatste, van den magthebbende, van den ver-
winnaaï, onder welken naam hij zulks ook moge zijn
daarvoor te waken, want regtvaardigheid is het schoonste
zinnebeeld der oppermagt, geKjk zij er de hechtste
steun van mag genoemd worden.
107
De leden van het Hoog geregthof worden door de
Kroon , de inlandsche regters door de Compagnie benoemd.
In britsch Indië wordt eene schijnbaar zonderlinge
afwijking van den gewonen vorm in het hoog bestuur
waargenomen; de Gouvèmeur-Greneraal is een dienaar
der Compagnie, de Opperbevelhebber een officier van
de Kroon en voert alzoo den titel van Excellentie; als
Kommandant en Chef van het leger is hij onafhankelijk
van den Grouvemeur-Greneraal , in oorlogstijd echter
staat hij onder hem. Deze staat van zaken, die door civile
en militairen beambten wordt afgekeurd en dikwerf aan-
leiding tot botsingen heeft gegeven, is, naar ik meen,
hieruit voortgesproten : in de laatst verloopen jaren is
het leger in Indië zoo zeer vergroot geworden, dat er
bevelhebbers van hoogeren rang zijn gevorderd geworden
dan vroeger vereischt werden. Algemeen zag men hierin
eene verandering in te gemoet.
Alvorens deze aanmerkingen en opmerkingen te ein-
digen, waarvan de goedgunstige lezer mij de min of
meer onger^dde rangschikking ten goede houde,wensch
ik op een vroeger aangestipt onderwerp terug te komen ,
namelijk, dat de loop der gebeurtenissen in een niet ver-
wijderd tijdperk het bewijs zal leveren of Engeland, met
den besten wil ter wereld, in staat zal zijn den vrede te
bewaren.
De eerst aanstaande gebeurtenis, die in verband met
het tweede van eenigzins hoogere beteekenis wordt, is
de op handen zijnde oorlog met de Burmannen, een rijk
van groote uitgestrektheid, gelegen aan de oostelijke
grenzen van de bezittingen der Compagnie. Het uit-
breken van dien oorlog zal het bestuur in groote moeije-
lijkheden wikkelen , want de Compagnie begeert dat rijk
108
niet aan hare bezittingen te hechten en het eenige doel
van den oorlog, tegen dit rijk te voeren, zal derhalve
zijn het handhaven der zedelijke oppermagt over de
volken aldaar. Wel is waar, alle kansen op een goeden
uitslag zijn voor het indisch bestuur, maar welk ander
voordeel zal er uit dergelijken oorlog kunnen voort-
spruiten?
Het klimaat van dat land is zeer ongezond; de ge-
ringere krijgskundige talenten, die de Burmannen, wier
moed onbetwijfeld is, in vergelijking van de Engelschen
bezitten , zouden hierdoor krachtdadig worden geholpen.
Het schijnt daarentegen, dat de Burmannen door een
hooger en edeler gevoel worden aangevuurd; zij willen
herkrijgen, hetgeen zij in den vorigen oorlog hebben
verloren, en ik geloof, dat men gaarne daaraan zou
willen toegeven, ware Thonneur de la Castille er niet
mede gemoeid.
De vorige oorlog met de Burmannen heeft groote
schatten gekost, minstens één. lacs ropijen daags, en
hoezeer de Engelschen overwinnaars zijn gebleven,
hun enkele punten ontnomen en eene schatting
hebben ontvangen van ééa croor (1) ropijen, is dit
toch slechts eene geringe schadevergoeding te heeten.
Ik vond , dat het denkbeeld van oorlog in verre na niet
populair was, al moge er in het rijk der Burmannen
nog vrij wat te plunderen vallen. Verre verkieslijker
komt hun het bezit voor van de Punjaub of het gebied
van Labore. Dit land wordt geregeerd door een Radja
Scheik Runjeet Singh, die slechts ^én oog heeft, reeds
op gevorderden leeftijd is, maar naar men zegt een sluw»
(1) Een croor is 100 lacs en derhalve 10 millioen^
109
wantrouwend man is, die veel doorzigt heeft; zijn leger
is vrij wel geoefend door verscheidene vreemde mili-
tairen, die hij in zijne dienst heeft genomen, waaronder
de fransche generaals Allard en Ventura worden geteld,
waardoor hij zich een weinig gekend gezag heeft weten
te verschaffen. Zijn rijk, het land van Lahore, behoort
tot de schoonste streken ter wereld; het mag de tuin
van Hindostan worden geheeten en is bestemd om, bij
de uitbreiding en ontwikkeling der stoomvaart op de
//vijf rivieren" en anderen, maar vooral op den Indus
of Seinde, tot eene hooge mate van bloei te stijgen. Tot
dit land behoort mede de schoone vallei van Cashmere ,
is in één woord, het beste gedeelte van Hindostan, en
mag derhalve wel gerekend worden ten prikkel te kun-
nen strekken aan de begeerlijkheid.
Runjeet wordt oud en zoodra hij sterft vangt men
men aldaar het oude lied aan : de zonen zullen vechten
om den troon; gebeurt dit, dan trekken de Engelschen
onmiddellijk het land binnen en de gevolgen laten zich
voorzien.
Het zou intusschen mogelijk zijn, dat het oogenblik
ongeschikt was, uithoofde welligt te gelijkertijd de
oorlog met de Burmannen uitbreken of gevoerd zou
kunnen worden en Buima en Lahore zijn aan de tegen-
overgestelde grenzen der britsche bezittingen gelegen.
Hetgeen ik hier omtrent Runjeet Singh heb medege-
deeld, is door mij geput uit de gesprekken, die ik
dikwerf over hem hoorde voeren en waarin steeds een
sterk verlangen doorstraalde, dat het tijdstip, waarop
het zwaard tegen hem zou worden getrokken, toch nabij
raogt zijn.
Ik lieb iiiijiK^ aantookcningoii gedurende de reis zelve
110
geschreven, naar aanleiding van hetgeen ik zag en ons
wedervoer, en kan noch mag die thans willekeurig ver-
anderen. Hetgeen ik ten opzigte van den Punjaub heb
voorspeld, is door de gebeurtenissen bewaarheid gewor-
den ; de bloedige oorlog in Cabul en de overwinningen
aan den Indus hebben bevestigd, hetgeen vroeger door
mij is gezegd. Aan de noordwestelijke zijde is Hindostan
thans op eene uitmuntende wijze begrensd; wel zullen
de nieuw verworven bezittingen van tijd tot tijd het
tooneel zijn van oproerige bewegingen, zoo lang de
verwonnenen niet hebben geleerd zich te buigen voor
de zedelijke overmagt hunner verwinnaars.
Wordt hier het minst verlangd naar een oorlog tegen
de Burmannen , zoo zal een dergelijke krijg, hoewel min-
der voordeelig dan elk andere, hoewel door het onge-
zonde klimaat buitengewoon veel volk zal worden weg-
gesleept, niettemin strekken, om de magt, den rijkdom
en den zedelijken invloed der Compagnie tot haar top-
punt te voeren. Deze oorlog, die toen op handen scheen,
is eejjst korteling uitgebroken en woedt nog.
-^^ Keeren wij na deze beschouwingen tot het vroeger
behandelde onderwerp terug, en hervatten wij den draad
van ons verhaal. Wij gingen naar Cawnpore, woonden
aldaar een diner bij in the assembly rooms, en waren
den volgenden dag getuige van de ontvangst des Kroon-
prinsen van Oude, die den Gk^uvemeur-Generaal in
groote statie kwam bezoeken. Hij was gelogeerd in een
groot kampement aan den noordelijken oever van den
Gunges. De Koning zelf was ziek , doch nu werden van
zijnentwege door den zoon, op oostersche wijze, de ge-
bruikelijke beleefdheden bewezen. DageUjks zond liij
vruchten en spijzen voor de tafel van den Gouverneur-
111
Gteneraal , benevens vruchten voor Z. K. H. , zoodra hij
diens komst in het kamp had vernomen. Deze beston-
den in china's appelen, druiven, gaiaves, granaatappe-
len , enz. DageUjks kwamen er gedresseerde tijgers (chee-
ters) lynxen en valken voor de jagt, in één woord, al
hetgeen eene vorstelijke herbergzaamheid medebrengt,
werd hier aan den dag gelegd.
Des zaterdags, den 23, kwam de Kroonprins, ver-
gezeld van zijne twee zoons, twee broeders en den Re-
sident, den Luitenant-Colonel Low, een bezoek afleg-
gen bij den Gouverneur-Generaal; hij was bij die
gelegenheid omstuwd door een verbazenden stoet, die op
aUe mogelijke wijzen rijk was uitgedost , gekleed , uitgerust
en, naar hunne wijze van doen, in volmaakte orde op-
trok. Eenige adjudanten van den Gouverneur-Generaal
en de Secretaris-Generaal waren hem tot. aan zijn kamp
te gemoet g^aan. Ten einde den toegang gemakkelijk
te maken, was er een schipbrug over den Ganges ge-
legd. Toen de Kroonprins onder het geluid van pauken
en trompetten zijn kamp verliet, werd er geld onder
het voUc gestrooid; op een half uur afstands van het
kamp genaderd zijnde, ging de Gouverneur-Generaal
met zijn gansche gevolg in gala tenu hem te gemoet;
op een kwartier uur afstands van daar ontmoetten zij
elkander, waarop de Ejoonprins den olifant besteeg
van den Gouverneur en ter regterzijde van hém plaats
nam en op die wijze, onder muziek, saluten, enz., het
kamp binnentrok. Tot mijn leedwezen was deze scène
stofferiger , dan ooit iets dergelijks door mij is bijge-
woond, hetgeen te meer te bejammeren was om de rijke
kleeding der gasten.
De Kroonprins scheen mij toe een zeer beschaafd,
112
beleefd man te zijn. Al aanstonds bespeurde men bij
de wederzijdsche ontmoeting, dat de betrekking waarin
deze bezoekers tot de Engelschen staan, geheel ver-
schillend is van die van andere inlandsche grooten,
die wij vroeger hadden gezien. Na eenige gesprek-
ken over de gewone onderwerpen , werd er gedejeuneerd.
De gasten nuttigden er weinig van, hetzij dat de scho-
tels hen niet zeer bevielen, hetzij dat zij te zeer wer-
den afgeleid door de rij schoone dames aan de overzijde
van hen gezeten, die aangenamer voorwerpen van be-
schouwing voor hen waren, dan de vergulde en verzil-
verde rijst en andere opgesierde schotels , hun meer bekend.
Weldra kwamen de hookka's , daarna werden de geschen-
ken uitgedeeld en scheidde het gezelschap.
Het gebruik der hokka of hookka neemt, wel is
waar, af, maar zij is nog in zwang; men rookt die
zelfs op bals, hetgeen den oosterschen tint er van niet
weinig verhoogt. De"* personen, die de hookka rooken,
meest inlandsche grooten, liggen in rijke oostersche
kleeding op kussens en tapijten. De hookka verspreidt
een aangenamen geur en vooral wordt daarvoor bij der-
gelijke gelegenheden zorg gedragen; het voortdurend
geborrel is echter minder aangenaam, maar 's lands wijs,
's lands eer.
Kort na het vertrek van den Kroonprins werd andermaal
een durbar gehouden door den Gouverneur-Generaal,
waarop eene menigte Radja's en Radjatjes verschenen;
het scheen alsof de stoet, waarmede zij zich omringden,
steeds grooter werd naar gelang wij verder trokken.
Den 24 en den volgenden dag was het Kersmis en
beide dagen werden geheel gewijd aan godsdienst en
rust; ook het laatste was in verre na niet onwelkom.
113
I
Op een mijner wandelingen gedurende deze rustdagen
kwam ik toevallig in het kamp der kameelen en zag
hoe men een jongen kameel den breidel aandeed; hij
bestaat eenvoudiglijk uit een touw, dat aan het mid-
denschot van zijn neus wordt vastgemaakt en waarmede
het dier, bij het opgroeijen meer en meer afgerigt
wordende, wordt bestuurd. In vele andere landen had
ik kameelen gezien, doch nimmer zulk een aantal te
gelijk onder het oog gehad, als hier het geval was.
Des dingsdags, den 26, had het tegenbezoek plaats
bij den Kroonprins van Oude, in zijn kamp aan de
noordzijde van den Granges. Wij vertrokken derwaarts
met eene menigte olifanten en troepen langs denzelfden
weg, dien de Kroonprins vroeger had gevolgd. Er was
bij die gelegenheid eene ontzettende menigte op de
been. De tenten, waarin wij werden ontvangen, waren
zeer groot, in goede orde en netjes ingerigt. Na een
kort verwijl in de receptiezaal, dejeuneerden wij; aan
drie tafels, die in eene lijn stonden, waren 180 cou-
verts. De Kroonprins diende zelf voor aan de voor-
naamste gasten ; onmiddellijk na de pillau met vergulde
of verzilverde rijst, werd er ijs en thee rondgediend.
Na het ontbijt werden geschenken uitgedeeld. De
Gouverneur-Generaal ontving paarden , kostbaarheden en
een collier paarlen van twee toeren met het portret van den
Kroonprins er aan in eene zeer fraaije ster van diamanten.
De diamanten zijn daar meerendeels vlak geslepen en
hierdoor gaat , naar mijn oordeel, bijna al het schitterende
van den glans verloren. De dames Eden ontvingen insgelijks
verschillende geschenken , onder anderen ieder een met
juweelen bezetten kam van groote waarde, doch ook deze
dames behoorden tot de cathegorie derzulken, die geene
8
114
geschenken mogen aannemen en derhalve waren ook deze
voor de Compagnie. De eenige geschenken, die men
mag aannemen, bestaan in eene soort van collier, die
de oostersche gastheer aan ieder der gasten voor hun
vertrek uitdeelt en aan de voomaamsten met eigen hand
omhangt ; dergelijke colliers bestaan uit vrij groote klos-
sen en vlechtwerk, gewoonlijk overtrokken met zilver-
draad, terwijl die voor zeer voorname personen bestemd,
met gouddraad zijn overtrokken ; zij hebben geene inner-
lijke waarde, maar worden beschouwd als een blijk van
welwillendheid en uit dien hoofde gedragen tot op het
vertrek.
Wij hadden nu reeds gedurende een geruimen tijd
de beleefdste en aangenaamste gastvrijheid bij den Gou-
verneur-Generaal genoten , zoodat het tijd werd om aan
de terugreis te denken, te meer dewijl het kamp thans
in eene geheel andere rigting zou worden verlegd. De
heuschheid van den Gouverneur-Generaal ging echter
zoo ver om ons voor te stellen de reis over Delhi te
nemen, en die uit te strekken tot aan het Himalaya-
gebergte. Hoewel zulk eene vriendelijke uitnoodiging,
gevoegd bij de lust tot het doen dier reis, wel in staat
was om ons dat aanbod te doen aannemen, had ik
echter nog andere pligten te vervullen; er moest boven-
dien worden nagegaan of een dergelijke togt en de terug-
reis binnen zulk een tijdsbestek konden worden afge-
legd , dat wij den goedel moesson in de golf van Ben-
galen zouden vinden, waarbij wij de mogelijke tegen-
spoeden, oponthoud, enz. niet uit het oog moesten ver*
liezen; na rijpe overweging van een en ander met Zijne
Koninklijke Hoogheid, werd bepaald, dat wij de reis
zouden voortzetten tot Delhi en wel over Lucknouw en
115
dat wij nog dien eigen nacht zouden vertrekken, waar-
voor wij alles in gereedheid zouden brengen. Er was
dien avond bal en souper in de assembly-rooms , dat
wij zouden bijwonen; van daar vertrekkende, zouden wij
ons bij den postmeester verkleeden , ten einde de palan-
kein-reis naar Lucknouw te hervatten, werwaarts de
dames Eden insgelijks vertrokken.
Het bal, dat den 27 werd gegeven, was zeer fraai
en duurde tot vrij laat in den nacht; wij verlieten het
ten half drie ure, na alvorens afscheid te hebben genomen
van den Gouvemeur-Gteneraal, Lord Auckland, benevens
van de meeste heeren en dames van zijn gevolg. Het
is mij eene behoefte alhier de betuiging af te leggen
mijner dankbaarheid voor de welwillende, heusche ont-
vangst en gastvrijheid door ons bij den Grouvemeur-
Generaal en in het algemeen op onze gansche reis in
Indië genoten; te vergeefs zou het zijn met woorden
den indruk te schetsen , die zulks bij mij heeft nagelaten.
Lord Auckland is een man, die in elke omstandig-
heid des levens achting en eerbied zou inboezemen;
hoeveel te meer moet zulks niet het geval zijn op het
standpunt, waarop hij hier is geplaatst. De herinnerin-
gen, aan mijn verblijf in Lidië verknocht, behooren tot
de aangenaamsten mijns levens.
In den nacht vertrokken wij van Cawnpore. Bij deze
gelegenheid sloeg de palankein van Zijne Koninklijke
Hoogheid, door de duisternis , bij een kruisweg een ver-
keerden weg in en het duurde een geruimen tijd alvo-
rens de verloren reiziger teruggevonden en de marsch-
orde was hersteld. Den volgenden dag kregen wij een
tooneel onder het oog, dat eenig in zijne soort mag
genoemd worden. Het kamp des Kroonprinsen, dat ins-
116
gelijks was opgebroken trok huiswaarts en werd door
ons ontmoet. De breede, doch zeer oneffen weg, indien
men er dien naam aan mag geven, was bedekt met
olifanten, kameelen, paarden, allerlei voertuig en men-
schen, waaronder niet weinig echte caricaturen werden
gevonden; daarenboven liepen alle militairen van den
Vorst zonder eenige regelmaat door elkander, zoodat
het veel overeenkomst had met een vlugtend leger.
Onder weg dejeuneerden wij in eene tent, die onze
t^nwoordige gastheer, de Koning van Oude, ten on-
zen gebruike had doen opslaan.
Wij passeerden vele seraï's , trokken door verscheidene
dorpen, alwaar, naar het mij toescheen, vooral goed ge-
maakt en gepolijst koperwerk wordt vervaardigd. De
voorraad er van in de winkels aanwezig, was zeer groot.
Ieder Hindostaner voert zijn koperwerk op reis met
zich, is er zeer zindelijk op en beschouwt dit in zekere
mate als voorwerpen van weelde; het bestaat in eene
zekere soort van vaas, waarmede zij water putten om
te drinken, wijl de anderen dienen tpt kookgereedschap.
Algemeen genomen hebben de indische volken wei-
nig behoeften en omslag ; eenvoudigheid is het kenmerk
van al hun doen. Het magazijn, de winkel en de werk-
plaats dier kopersmeden bijeengenomen, hadden welligt
geen 4 voet in het vierkant. Ditzelfde hebben wij ge-
zien in dorpen en in steden; in de straten, die men
doortrekt, vindt men doorgaans werkplaatsen. Op de
stoep ziet men zoowel de pot koken, aan een fijne
cashmire shawl werken, als gouden sieraden en schoenen
maken, niettegenstaande de harde wind veel stof mede-
brengt; ledigloopers waren er altoos in menigte.
Hoe meer wij Lucknouw naderden, des te firaaijer
117
werd het uitzigt, dat het land ons aanbood, het waren
bekoorlijke landsdouwen, schoon geboomte, sierlijke ge-
bouwen, wat wij zagen; bevonden deze laatsten zich al
niet in kennelijken staat van verval, zij waren toch niet
goed onderhouden. Was dit een bewijs van achteruit-
gang of van minderen voorspoed? Zoowel het een als
het andere, naar ik geloof.
Voorbij een schoonen boom gaande, dien ik mij nog
altijd levendig voor den geest kan stellen, zag ik er
een mensch met de voeten opwaarts in hangen; waar-
schijnlijk bevond hij zich daar reeds sedert lang, want
hij was zeer uitgedroogd en scheen mij enorm lang toe.
Digt bij de stad ontmoetteden wij de dames Eden
en namen kort na hen, ten 5 ure, onzen intrek te
Lucknouw bij den Resident, den Luitenant-Colonel Low.
Den volgenden morgen, den 28, togen wij reeds
vroeg op weg om het merkwaardige te bezigtigen; wij
reden naar Labore en Constantia, het vermaarde verblijf
van wijlen den beruchten Greneraal Claude Martin. Dit
colossale gebouw, dat, naar men zegt lÊ 150,000 heeft
gekost, is gebouwd in het laatste gedeelte der voorgaande
eeuw, door Claude Martin, die in een der kelders er
van is begraven geworden. De kist of kelder, waarin hij
ligt, wordt aangeduid door eene verhevenheid, aan het
eind waarvan zijn borstbeeld is geplaatst; vier levens-
grootte grenadiers in pleister staan ter wederzijde van
het graf, terwijl een steen het grafschrift bevat.
Deze man heeft een zeer avontuurlijk leven gehad , waar-
omtrent vele verhalen in omloop zijn , die op dit punt allen
overeenkomen, dat hij tot de ijdelste, laaghartigste
menschen moet hebben behoord, doch tevens een der
grootste en gelukkigste bedriegers is geweest^ die kennis
118
noch opvoeding had , teu gevolge waarvan hij met al zijne
onmetelijke rijkdommen, noch levensgenot gesmaakt, noch
nut gesticht heeft.
Naar mij verhaald werd , komt zijne geschiedenis kor-
telijk hierop neder. De thans nog be&amde Generaal
Glaude Martin was gemeen soldaat en oppasser van zekeren
kapitein Martin, in dienst bij de Pranschen onder Lallj
Tolendal ; deze Martin , in zijne eigenliefde gekwetst door
zijn chef, verlaat de Franschen, gaat over naar de Engel-
schen, verzekert hun dat zij Pondichery in 8 dagen zullen
doen vallen, indien zij zijn raad volgen en hem, bij ge-
wenschten uitslag, naar behooren beloonen. Dit werd gedaan;
Pondichery viel in handen der Engelschen,maar hetzij den
door hem gegeven raad weinig tot het doen slagen der
onderneming had toegebragt , dan of men wel het verraad ,
maar niet den verrader schatte, hij mogt zich gelukkig
rekenen, dat hij eene belooning, en, ten einde hem te
verwijderen, eene aanbeveling kreeg aan den Koning van
Oude, die om een europeschen officier had gevraagd.
De kapitein Claude Martin, benevens zijn knecht, ver-
trokken over zee naar Calcutta en leden schipbreuk;
niemand werd gered dan de knecht van den kapitein
Martin, die zich voor zijn meester uitgaf en, om het
geleden gevaar met grooter welwillendheid ontvangen,
weldra tot Generaal werd benoemd. De eenige diensten,
welke hij in die betrekking heeft bewezen, zijn het ge-
wapenderhand invorderen van belastingen, waarbij hij
zich zelven niet vergat ; hij kocht oude schuldvorderingen
op, en droeg zorg, door misbruik van magt, dat zij al
dadelijk tot den laatsten penning werden betaald. Wijders
zette hij gelden uit tegen woekerwinst, sloot verze-
keringen en het zwak voor ijdelheden bij den Vorst
119
bemerkt hebbende y wist hij altijd de voorwerpen te ver-
krijgen, waarnaar deze haakte, ze met woeker te ver-
koopen en zich op die wijze schatrijk te maken. Toen
hij groote schatten had bijeengeschraapt, liet hij dit
gebouw stichten, het zonderlingste dat men zich kan
voorstellen. Het is geheel van ijzer en steen gebouwd ,
met .dikke muren, ijzeren deuren; alle in- en doorgangen
zijn met schietgaten geflankeerd, zoodat hij er zich lang
in zou hebben kunnen verdedigen. Het was allerprach-
tigst gestoffeerd, en versierd met beelden uit d^ mytho-
logie zoowel der Hindoes als van de Grieken en Chinezen.
De ingang bij het hek is versierd met twee leeuwen ,
waarvan de koppen hol zijn; zij dienen als lantaamen,
waarbij het licht door de oogen komt. Bij zijn dood heeft
hij aan de armen te Lyon een gedeelte vermaakt van
zijn vermogen, een laks ropijen tot het stichten eener
school te Calcutta en dit gebouw ten gebruike gesteld
van het publiek , met bepaling dat ieder reiziger aldaar drie
maanden zou mogen verblijven. De meubelen zijn intus-
schen verkocht geworden; het gebouw zelf staat geheel
ledig, en is reeds herhaaldetijk in verschillende handen
geweest. Wel stonden er eenige schoone boomen in het
park, doch de ligging was niet gunstig en het geheel
in verre na niet oordeelkundig beraamd; 's mans ijdel-
heid zal zijn naam nog lang in het geheugen doeji voort-
leven, want nog gedurende geruimen tijd kan het gebouw
de sloopende hands des tijds trotseren.
Hier digtbij was een klein, doch aangenaam buiten-
verblijf desKonings; wijders bezochten wij de moskee,
die het gra%esticht bevat van 's Konings grootvader.
Na den middag gingen wij naar een ander gedeelte der
stad en bezagen vooral de moskee en de zs^al, waarin
120
het grafgesticht wordt gevonden van Asoph ood Dowlah,
Iwan Barrah genaamd. Deze zaal, in welker midden het
graf zich bevindt, is 200 voet lang en 60 voet breed;
aan de beide uiteinden zijn twee achtkante vertrekken
en ter zijde er van twee gaanderijen. Deze Asoph ood
Dowlah,die aldaar begraven ligt, staat in sterken reuk
van heiligheid en wordt dikwijls aangeroepen ; bij enkele
gelegenheden worden in deze zaal 150 kroonen gehan-
gen, ten einde haar te verlichten. Het was deze laatst-
genoemde Vorst, die Lucknouw tot de hoofdstad des
rijks maakte en buitengewoon veel toebragt om haar in
rijkdom en voorspoed te doen klimmen, waarvan nog
overal de sporen zigtbaar zijn. Alles vertoont hier be-
paaldelijk een musulmansch karakter , moskeen , minareVs
verschillen slechts in grootte en pracht. Ieder sou-
verein waant zich een groot man en -een heilige te
zijn; vleijerij, uit eigenbaat gesproten, is voor een
groot gedeelte de oorzaak hiervan. Uit dien hoofde laten
velen reeds bij hun leven eene moskee bouwen , zoo om
er na hunnen dood in te rusten, als om zich verdien-
stelijk te maken in het oog van Mohammed ; het bouwen
van dergelijke heilige plaatsen hangt derhalve af van de
mate van heiligheid, den rijkdom of de gierigheid en
wat al niet der Vorsten. Ik geloof echter , dat deze periode
van hindostansche mode en grootheid mede voorbij is
et pour cause.
Wij bezigtigden daarna nog menig vorstelijk gebouw
en werden eindelijk naar eene hoogte geleid , van welk
standpunt wij gansch Lucknouw konden overzien. Wij
bevonden ons hier op eene aanmerkelijke hoogte, even buiten
eene der schoonste stadspoorten, waaraan verscheidene
historische herinneringen verknocht waren. De Groomty,
121
dat is, de kronkelende rivier, waaraan de stad is ge-
bouwd , konden wij tot op een grooten afstand van daar
met het oog volgen; ik vond echter, dat het gezigt,
hetwelk men van het platte, hooge dak van het huis
des Residents over de stad genoot, veel fraaijer was. De
stad is gebouwd op een heuvelachtigen grond en versierd
met eene menigte moskeen, paleizen, enz., waarvan de
minareh's en koepels , welke veelal zijn verguld , een aller-
schoonst geheel uitmaken met het scherp daartegen uit-
komende groen der hooge boomen en tuinen. Hare
oppervlakte is zeer aanmerkelijk, dewijl hare 300,000
inwoners en de menigte paleizen en moskeen veel plaats
vorderen; daarbij is deze stad in langen tijd niet geplun-
derd of gebrandschat geworden.
Des vrijdags, den 29, kwam de Secretaris-Generaal
Sir William Mac Naghten in statigen optogt bij den
Kroonprins; bij zijne komst stonden alle troepen onder
de wapenen, enz. Het was bij die gelegenheid, dat wij
tevens het Hof zouden zien en het déjeuner gebruiken
bij den Kroonprins. De troepen hadden al het voorko-
men van europesche soldaten, vooral de lanciers en
dragonders; over het algemeen zijn de Hindostaners
goede cavaleristen en vechten goed met de sabel, zoodat
zij veel werk maken van dat wapen. Wij hebben er
sabelsgezien,waarvoor ƒ 3000 was betaald en, naar het
uiterlijk beoordeeld, geene bijzondere waarde schenen
te hebben. Zij zijn mede goede zwemmers, zoodat alge-
meen wordt gezegd, dat een Hindostaner niet van het
paard vallen of verdrinken kan; zij overtreffen alle
cavalerie, wel te verstaan ieder man op zich zelven
genomen.
Wij reden nu naar het paleis en hielden halt, nadat
122
wij door twaalf poorten wareu gebeden , allen zoo vele
voorhoven en nevengebouwen bevattende voor troepen
en hofdienaren van lagen rang. Eindelijk kwamen wij
door eene poort aan eene vierkante ruimte, in het rond
met gebouwen omringd. Dit vierkant bevatte een vijver,
omzoomd met een rand bloemen en geboomte, waar-
naast paden liepen, die met steenen waren bevloerd.
Het pad , dat wij hadden ingeslagen en zich rigtte naar
het middenpunt van den vijver, voerde ons ter regter-
zijde er van heen en bragt ons met een trap in de
troonzaal, Faradbox genaamd , dat is , de zaal der twaalf
deuren. In deze zaal was nog zeer kort geleden de regering
van den tegenwoordigen Koning bepaald; zij bestaat
uit drie evenwijdig loopende zalen van gelijke grootte,
benevens twee gaanderijen aan de langste zijden , slechts
door colonnades er van gescheiden en die dus met het ove-
rige een geheel uitmaken ; de ornamenten bestonden uitslui-
tend uit rood lakensche tapijten, lusters en gordijnen. Aan
het einde der middenzaal bevond zich de troon of musnud,
eene zetel van ongeveer vier voet in 't vierkant , waarnaar
men van voren met vijf ^ zes trappen opklom. Deze
troon was van goud (met gouden platen bekleed) , en hier
en daar met edelgesteenten ingdegd ; alles was eenvoudig
en deffcig, en maakte een goed efiFect. De deuren, ten
getale van twaalf waren zonderling geplaatst en daar ik
er slechts eene ben doorgegaan, zou ik niet in staat zijn
te zeggen waarheen de anderen voeren; ik vermoed echter,
dat zij naar de hofappartementen leiden.
Wij dejeudeerden in de galerij naast de troonzaal en
gingen later een dierengevecht zien bij een ander pa-
leis of gebouw, dat een kwartier uurs verder , doch ins-
gelijks aan de Goomty was gelegen. Aldaar aangekomen
123
werden wij hi eene galerij geplaatst, welke op de Goomty
uitzag en waarvoor eene kleine plek gronds zich naar
de rivierzijde uitstrekte. Van onze zitplaatsen ontwaar-
den wij regt voor ons uit eene kale, bijna onafzienbare
vlakte, en werd het oog getroffen door een gebouw,
almede een paleis, dat den vorm heeft van een ei,
waarvan de eene punt eenigzins in den grond staat;
men verhaalde ons, dat dit zoo was gebouwd ten ge-
volge van eene gril van een der vroegere Koningen,
dat door niemand werd betwist. Daar 'm} ons op een
aanmerkelijken afstand er van bevonden, en het gansche
gebouw wit geschilderd was, konden wij er niets bij-
zonders van zien; het scheen een ei, naar gissing, 80
& 90 voet hoog. Het feest van den dag werd nu voort-
gezet- Op de kleine plek gronds liet men rammen en
antilopen vechten, hetgeen ter naauwemood de moeite
waardig was om er het oog heen te wenden ; maar terwijl
deze dieren ten onzen gevalle de hardheid hunner kop-
pen tegen elkander beproefden, kwamen eensklaps van
verschillende zijden twee olifanten voor den dag. Alge-
meen genomen zijn de olifenten, die wij hier zagen,
groot van stuk, ja, sommigen zeer groot, bij voorbeeld
die, welke als geschenken werden gegeven bij de dur-
bar's, terwijl de olifanten, die de Souvereinen droegen,
eene buitengewone grootte hadden; wat dit laatste be*
treft, hiervan mag ik mij des te meer verzekerd hou-
den, uithoofde de engelsche heeren er hunne verwonde-
ring over betuigden, wanneer zij met ons de aankomst
van dergelijken stoet gingen bezien, en zij toch waren
aan dergelijke zaken zeer gewoon geworden. De olifanten
zijn natuurlijk zeer verschillend van grootte, zoomede
van kleur of liever wat betreft de vlakken op het voor-
124
hoofd; even als bij de paarden het geval is, bestaat er
bij de olifanten eene miniatnursoort of hitten, en deze
worden zelden hooger dan 5 Jl 6 voet. De dieren , welke men
hier, helaas ! liet vechten , behoorden niet tot de grootste
soort, maar waren toch grooter dan ik er ooit in Europa
had gezien. Olifanten, die moeten vechten, hebben
niets anders op of aan het lijf, dan een net met groote
mazen over den mg. Ook bij dergelijke gdegenheid
worden zij door een mahont bestuurd, doch die zit nu
niet op den nek, maar ligt achter op de schoft en kan
door middel van dat net zeer gemakkelijk aan elke zijde
op- of afklimmen, naar gelang van den kant van waar
het gevaar hem bedreigt. Om hen aan het vechten te
krijgen, moeten zij boos gemaakt worden, en tot dat
einde bedient men zich van bedwelmende dranken of
voedsel. Toen deze twee olifanten elkander in het oog
kregen, schenen zij aanvankelijk te willen vechten, maar
weldra bleek het, dat de lust niet groot was en spoedig
maakten zij dos h, dos en elk ging zijn eigen weg naar
huis. Het tweede paar was anders gezind, want naau-
welijks hadden zij elkander in het gezigt of met de
snuiten steil in de hoogte en de tanden voorwaarts ge-
rigt, gingen zij met volle vaart op elkander af, zoodat
in den letterlijken zin des woords de grond er vau dreunde.
Zij vallen elkander altijd van voren aan en wel met de
tanden. Groot is de zorg, die zij voor hunnen snuit
dragen; niettegenstaande dit alles, scheen het, dat in
dit gevecht de snuit van een der strijders was gekwetst,
want de woede der dieren nam met eiken oogenblik toe
en was eindelijk niet meer te bedwingen. De snuit van
den eenen olifant werd digt bij den kop bijna doorge-
scheurd en van den anderen werd eene tand gebroken
125
en met zulk een geweld, dat de stukten en schilfers wel
veertig voet vervlogen. Nu beproefde men om ze te schei-
den , tot welk einde men zich bediende van eene soort van
vuurwerk, doch dit baatte niets en de twee vechtenden
vervolgden elkander, totdat zij uit het gezigt geraak-
ten; wat ervan hen geworden is, heb ik niet te weten
kunnen komen. Terwijl deze elkander zoo boos vervolg-
den, waren er op de kampplaats weder twee anderen
tandgemeen^ die in verre na niet zoo woedend waren
als de beide vórigen. Na de olifanten kwamen rhino-
cerossen, die elk aan een der achterpooten een vrij zwa-
ren ketting hadden, welke hen nasleepte, — deze ketting
moest waarschijnlijk dienen om hen naderhand weder
vast te kunnen leggen — dan dit verhinderde niet,
dat zij terstond woedend op elkander aanvielen. Zij
trachtten steeds elkander met den neushoorn te onder-
scheppen en waten niettegenstaande hunne logheid som-
tijds zeer vlug; toen zij eenmaal goed aan den gang
waren, bleven alle pogingen om hen te scheiden vruch-
teloos. Hetgeen ons hierbij het vermakelijkst toescheen,
was dat eenige duizende toeschouwers somtijds in massa
in het gedrang geraakten en, van ons standpunt gezien,
over den grond zwaaiden als het stof waar eene bui in
valt. Men verzekerde ons, dat deze gevechten zoo goed
waren uitgevallen, als ooit geschied was ; ik beken open-
hartig, dat het ongeval, hetwelk den goeden, trouwen,
bereidwilligen olifant overkwam, mij geweldig smartte,
ja, *te veel om in de gansche zaak eenig genoegen te
hebben gevonden.
Na den middag gingen wij een bezoek afleggen op
een fregat — een jagt — in de Groomty, dat met de
grootste luxe was ingerigt en welligt nog nimmer twee
126
mijlen gezeild had of ooit zal zeilen. Daarna bezigtig-
den wij nog een ander buitenverblijf des Konings en
de daartoe behoorende stallen; deze laatsten waren on-
getwijfeld van zeer veel belang in het oog van een
liefhebber van paarden, maar in dit opzigt ben ik zoo
onbedreven, dat het slechtst gevormde paard mijne
aandacht het meest bezig hield. Het was een groot en
overigens &aai bruin paard, waarvan de ruggegraat,
ter plaatse waar gewoonlijk het zadel ligt en juist ter
grootte er van, zoodanig ingebogen was, dat een ruiter,
die er op zat, ter naauwemood boven den kop van het
paard uitkwam; buitendien mankeerde er niets aan en
het verschilde overigens in geen enkel opzigt van een
gewoon paard.
Met het vallen vaa den av(md was de dag wel ten
einde, maar de feestelijkheden hielden er niet mede op.
Na het diner gingen wij weder naar het paleis, waar-
van het binnengedeelte nu verlicht was ; de diepe
kalmte, die hier heerschte en de weerkaatsing van het
sterke licht in het water, maakten eene allerbetoove-
rendste uitwerking; wij namen nu plaats aan de rivier-
zijde. Onmiddellijk vóór het paleis lag een aantal
vaartuigen , waarop zich eene menigte danseressen (naut-
ches) met muziek bevond, die allen haar best deden
om onze opmerkzaamheid tot zich te trekken, daarge-
laten of haar zulks gelukte. Over de rivier was eene
monsterilluminatie — vuurwerk, — er werd eene me-
nigte ballons opgelaten, dat zeer goed in zijn werk
ging; waarvan sommigen, nadat zij tot op eene aanmer-
kelijke hoogte waren gestegen , een vuurwerk deden a%aan
en anderen als door een tooverslag werden verlicht. Men
zal erkennen, dat wij dien dag veel gezien en gedaan
127
hadden; wij waren verheugd, dat hij voorbij was, en
toch gevoelde ik spijt over een ding en wel voor het
eerst van mijn leven, namelijk, dat ik nimmer de 1001
arabisebe nachtvertellingen had gelezen.
De familie en de staf des Gouvemeurs-Greneraal gin-
gen heden naar Cawnpore terug ; later bezochten wij de
menagerie, die wel voorzien was en daarenboven voor ons
nog geheel vreemd gedierte bevatte. Tijgers , hyena's , waren
er velen, beeren, benevens alle mogelijke soorten van
herten en antilopen, zoomede een nielgaï, een wilde
ezel , die zich van zijne niet wilde stamgenooten onder-
scheidde door zijne grootte en mindere manieren; hij
was bijna geheel wit en zeer onhandelbaar. De tijgers
zijn slecht gelogeerd, hunne hokken bevinden zich in
een staat van verval ; kort te voren was er een uitge-
broken en had zich het eerst aangediend bij den ezel,
doch was door dezen zoo onbeleefd ontvangen, dat hij
de visite had opgegeven en zeer gemakkelijk naar zijn
vorig verblijf werd teruggebragt. Onder de vogels wer-
den zeer jfraaijen gevonden, bijna alle faisantsoorten van
hetHimalaya-gebergte; eindelijk trof ik er een aan, die
mij op het eerste ^ezigt aan het land deed denken,
waar ik hem in mijne eerste jeugd zoo bijzonder gaarne
zag; het was een ooijevaar. Het scheen mij toe als had
ik een landsman gezien, want destijds en nog lang
daarna was het mij eene opwekking, waardoor te mid-
den derverstooijingen, die mij omringden, mijne denk-
beelden zich met de herinnering aan mijn vaderland
verbonden.
Ik heb hier ontmoet en kennis gemaakt met een
franschen schilder bij den Koning van Oude, den heer
du Fay de Casenove, wiens omgang even aangenaam
128
als verpligtend was en die door zijne innemende manieren ,
door zijne kennis en welwillendheid mij niet slechts veel
dienst heeft gedaan , maar mij veel nut heeft doen trekken
van 't geen ik daar heb gezien. Hij was, even als me-
vrouw Low, een liefhebber van bloemen. Hoewel het
destijds het gunstige saizoen niet was voor Flora, zoo
verraadden toch 's Konings tuinen gebrek aan goeden
smaak en verscheidenheid; behalve de rozen, bood al
het overige weinig aantrekkelijks voor het oog aan.
Hierop maakte echter eene soort van heesters die ik
hier voor het eerst ontmoette en later hooger op ins-
gelijks heb gevonden, eene uitzondering. Zijn kleine,
gele bloemen hebben een aangenamen geur, dien men
reeds op eenigen afstand der boom gewaarwordt; thans
echter prijkte nog slechts hier en daar eene enkele bloem ,
dewijl de meesten reeds in zaad waren overgegaan. Overal
waar ik dergelijke bloemen vond, vermeerderde ik den reeds
bijeen vergaderden voorraad zaad er van , in het denkbeeld ,
dat dit gewas ook in ons klimaat uitmuntend zou op-
groeijen, dewijl het tijdens mijn verblijf te Delhi, waar
ik het insgelijks aantrof, des nachts fiks vroor; alle
pogingen om de boontjes elders aan het groeijen te krijgen,
zijn echter vruchteloos gebleven. De Engelschen noemen
de bloem sweet scented bubble; deze heester bezit doornen
zijn blad komt overeen met dat eener Acacia, doch is
kleiner; hij behoort derhalve tot de mimosa's , heeft
veel overeenkomst met de cassis in Italië, doch ver-
spreidt een aangenameren geur. Zoowel hier als te Delhi
heb ik mij honderde zaden aangeschaft, afkomstig van
het Himalaya-gebergte, allen vreemdelingen waarvan mij
geen enkele naam bekend was; hier en daar, zoo als
onder anderen te Amsterdam in den hortus, waaraan ik
129
al aanstonds een gedeelte van mijn voorraad had toe-
gezonden, zijn er eenigen van opgekomen. Gelijk de
weg des levens met bloemen en dooraen is bestrooid,
moet ik hier gewag maken van een ander onderwerp,
dat ik te Lucknouw heb leeren kennen, dat wel niet
tot het rijk der bloemen behoort, en mij tot op dien
oogenblik zelfs bij name onbekend was, een onder-
werp , dat mij , wel is waar , stof tot nadenken gaf met
betrekking tot de voorgenomen reis, mij er eenig
bezwaar aan deed hechten, doch haar niettemin met
vertrouwen op een goeden afloop deed aanvangen. De
hier bedoelde zaak was van den volgenden aard.
Sedert langen tijd wist men , dat er in Hindostan eeue
vereeniging van roovers en moordenaren bestond, zonder
dat men hen op het spoor kon komen of eenig zeker narigt
kon verkrijgen met betrekking tot hunne levensmanier of
wijze van handelen. Paspoorten aan met verlof gaande
sipahi's (soldaten) a%egeven in 1810, gewagen reeds
van waarschuwingen tegen roovers; velen dier soldaten,
van afrekeningen voorzien zijnde, verdwenen zonder
dat men sedert dien tijd ooit iets meer van hen vernam.
Eindelijk heeft men den draad van deze gansche ge-
schiedenis gevonden en door de onvermoeide pogingen
van enkele ambtenaren is Hindostan bijna van deze plaag
verlost geworden.
Er bestaat in Hindostan sedert onheugelijke tijden
eene broederschap onder de bevolking, bekend onder de
benaming van Thtigs, Zij hadden een onderling verbond
aangegaan, welks wetten met eene bewonderenswaardige
trouw werden nageleefd. Bijgeloovig van aard, raadpleeg-
den zij voorteekenen en, wanneer die ongunstig waren ,
bleven zij stil; vielen de ondernemingen tegen, niet-
9
130
tegenstaande de gunstige voorteekenen » dan wist men er
steeds een glimp aan te geven of eene rede er voor te
vinden. De niet of weinig beschaafde leden van dit
genootscliap hechten er een vast gdoof aan, hei^geen
sommigen op het denkbeeld heeft gelnragt, dat het tot
hmme godsdienstige begrippen behoorde; trouwens 2dj
wisten zeer goed, dat zij kwaad deden en het langdurig
bestaan en de voordeelen door deze benden behaald,
mogen worden beschouwd als een gevolg van het gebrek-
kige der roering en de geringe mate van beschaving
in het land verspreid. De thugs waren eene vereeniging
van personen, die zich oefenden in het vermoorden
hunner medemenschen, met het doel om van den buit,
op die wijze verkregen, te leven. Hun bestaan nam
weldra zoodanig toe, dat zij eene eigene taal vormden,
de Ramaaee^ eene verzameling van wetten, waarvan
ongeschiktheid het hoofdbeginsel uitmaakte. Grelijk in
dit land de zoon het handwerk zijns vaders volgt, zoo
werd ook de zoon van een thug lid der bende en
nam dit genootschap dagelijks op eene groote schaal in
aantal toe. Hun handwerk bestond hierin, iedereen te
vermoorden, waar zulks in veiligheid kon geschieden en
vooral hen, die iets bij zich schenen te hebben. Zij
bezigden als middel het verworgen, dewijl dit geen
bloed doet stroomen, geen gerucht maakt en omdat
zij, ongewapend zijnde, geen wantrouwen zouden in-
boezemen. Zij deden die moorden zelden digt bij huis ,
bragten bijna nooit vrouwen en nimmer Euiopeërs om
het leven, omdat men zich aan deze laatsten zoo veel
laat gelegen liggen en vooral dewijl deze zelden met
dingen van waarde reizen en wissels hen e^der zouden
verraden dan voordeel aanbrengen. Inlanders daarentegen.
131
voornamelijk handelaars, hebben somtijds hun gansche
vermogen bij zich; er komen reizigers in Hindostanuit
Perzië, Arabië, Cashmere en uit andere verwijderde
oorden, tot het verrigten hunner handelszaken en daar
bij hen geen wissels bestaan, betalen zij altijd in con-
tant, hetzij in goud, zilver, juweelen, shawls of, naar
gelang van de wijze waarop de aflevering geschiedt,
zenden zij later vertrouwde slaven of bedienden met de
afrekening. Wanneer nu eene bende thugs op avontuur
uitging, of door inlandsche ambtenaren, die tot het
verbond behoorden, narigt kreeg, dat reizigers ergens
aangekomen waren of verwacht werden, dan gingen zij
hen veelal na met eene troep, die ongeveer even sterk was
als het aantal reizigers bedroeg; uithoofde zij de kaart
van het land zoo goed kenden, wisten zij de reizigers
steeds den pas af te snijden , of ten minste hen op
den voet te volgen of schijnbaar toevallig te ontmoeten,
en daar hier bij allen in rust- en reisuren zooveel een-
stemmigheid wordt in acht genomen, was hunne bere-
kening daaromtrent altijd zeker.
De thugs onderscheiden zich bij uitnemendheid door
goede manieren en vormen, die zij zich eigen maakten ,
ten einde het vertrouwen van reizigers des te gemak-
kelijker te winnen en daar hun moordtuig slechts uit
een zakdoek bestaat, zijn zij zelven ongewapend om hun
helsch beroep te verbergen. Indien zij nu wisten waar
een gezelschap reizigers zich bevond , gingen zij dikwijls
in denzelfden seraï of op dezelfde rustplaats , verbroe-
derden zich met hen, en reisden toevallig of naar dezelfde
plaats of moesten althans voor een groot gedeelte den-
zelfden weg volgen, kwamen hierom overeen, om, tot
onderlinge zekerheid, tezamen te reizen. Nu zijn er op
132
deze ontzettend uitgestrekte, woeste en onbewoonde
wegen eene menigte afgezonderde plaatsen, of wel de
thngs overreedden hunne medereizigers om een korteren
of beteren weg in te slaan, ten einde hen op die wijze
ter plaatse te brengen, die voor de uitvoering van hun
moorddadig plan geschikt was ; op die wijze kwam het
eindelijk tot rusten of tot eten, waarbij ieder zich op
de aartsvaderlijke wijze nederzettede. Nu wist ieder thug
zijn werk. Het hoofd der bende begint gewoonlijk een
verhaal, dat zeer de aandacht boeit, waarin veel wordt
gesproken van den hemel, waarop hij de aandacht
vestigt. Op eene ongekunstelde wijze heeft zich allengs
en onbemerkt een thug geplaatst achter ieder reiziger en
zoodra, bij het aandachtig luisteren naar het verhaal,
ieder toehoorder het hoofd opheft, krijgen zij een doek
om den hals, die met verwonderlijke handigheid wordt
toegedraaid en binnen eene halve minuut zijn allen dood
en draagt ieder verwurger een lijk naar den put, die
zich natuurlijk digt bij de gekozen rustplaats bevindt;
alvorens hen daarin te werpen , worden zij de oogen uit-
gestoken. Is er tijd toe, dan gebeurt het, dat de lijken
worden begraven en moet er soms bloed stroomen, dan
wordt er later een vuur aangelegd, ten einde elk spoor
van den gepleegden moord weg te wisschen.
Ongeloofelijk uitgestrekt zijn de vertakkingen der
thugs over gansch Hindostan en even ongeloofelijk groot
is het aantal slagtoffers, dat zij hebben gemaakt. Een
gedeelte hunner was in het bijzonder voor den Ganges
bestemd en deze werden water-thugs genoemd. Zij zijn
nimmer ontdekt of verraden en hunne onderlinge trouw
derhalve nooit op de proef gesteld geworden ; wanneer
er somtijds eenig kwaad vermoeden rees , doordien paarden.
133
wapenen, kleedingstnkken of sieraden, in hun bezit, toe-
vallig werden herkend, dan waren er steeds zoo vele
leugens voorshand beraamd, zoo vele valsche getuigen
van hunne benden traden op , dat men nooit tot ontdek-
king vanden gepleegdeii roof kwam of bewijzen verkreeg
tegen dengene, in wiens bezit die. goederen werden
gevonden. Reizende troepen van tachtig en meer men-
schen zijn op die wijze in een oogenblik vermoord
geworden. Ook enkele alleen reizende personen zijn om
het leven gebragt, niettegenstaande zij voor geen gulden
aan waarde bij zich droegen, want de thugs waren zoo
handig, dat het hen naar ligchaam noch geest eenige
moeite kostte. Ik kan niet met zekerheid opgeven hoe-
danig de voornaamste of eerste ontdekking heeft plaats
gehad, maar vermeen, dat zulks op deze wijze is ge-
schied. Bij een der groote moordtooneelen kwamen drie
jongelingen aan, die ex toevallig getuigen van waren.
Verschrikt verborgen zij zich; twee hunner werden ont-
dekt en mede vermoord, doch de overblijvende , die alles
goed had gezien, bragt de zaak aan het licht met aan-
wijzing van de plaats, waar de lijken waren verborgen.^
Sedert dien tijd is de engelsche politie onvermoeid bezig
geweest, is men een ongeloofelijk groot aantal thugs
meester geworden en op die wijze is er de schrik onder
gebragt. Toen er eenigen waren gevat, is het ontdekken
der overigen minder moeijelijk geworden ; door sommigen
goed te behandelen, hun leven en onderhoud te schen-
ken , zijn zij anderen op het spoor gekomen. Eene groote
menigte is reeds gehangen, anderen zitten gevangen of
zijn tot levenslangen dwangarbeid veroordeeld geworden.
Die losgelaten wordt en een ander verraadt, krijgt ver-
mindering van straf; wegloopen kan hij niet, want de
134
andere ihugs weteu uaauwkeurig welke leden van hunne
bende gevangen zijn en dat zij door hen verraden
worden, zoodat zij allen, die uit de gevangenis tot hen
overkomen, zonder genade doodslaan. D^nen, die tot
levenslange gevangenisstraf zijn veroordeeld , — ketting-
gangers , — die niet meer tot het ontdekken van anderen
worden gebezigd , krijgen op de eene wang een brandmerk
met het woord thug, en op de andere hetzelfde in de
hindostansche taal , zoodat zij , in geval van ontsnapping
duidelijk kenbaar zijn. Gedurende ons verblijf te Luck-
nouw zagen wij eene menigte dierthugs en een kapitein,
met dit gedeelte der regterlijke magt bekleed, had de
vriendelijkheid hen voor ons hun handwerk te doen
vertoonen. Er kwamen eenige personen, dit verbeeldden
reizigers met hunne goederen, deze werden vriendelijk
bejegend door andere reizigers, die hen ontmoetten
(dit waren thugs), men rustte gezamenlijk uit, het hoofd
dezer laatsten begon het gewone onderhoud en in een
oogenblik was de eerste groep reizigers vermoord — hier
namelijk in schijn — en alles was a%eloopen, alvorens
men er bijna iets van had bemerkt. Met reizigers te
paaxd is het bijna eveneens zoo; vóór zij den zadel
hebben verlaten, zijn zij vermoord. De worger is een
voornaam persoon onder de bende; hij moet zich lang
oefenen, eer hij als zoodanig mag optreden en dien
rang verkrijgt. ledere bende heeft een hoofd voor eene
expeditie en al reizende of zittende zijn zij door hunne
bijzondere taal in de gelegenheid elkander te onderrigten
of plannen te beramen buiten de afspraak. Onder de
thugs, die hier aanwezig waren, bevonden zich eenige
matadors. Een hunner werd boos en zeide: //waar be-
v moeit gi] u mede; mijn vader en grootvader waren
135
//thogs, ik heia er een en mijn zoon is het; wat id
ifdaar voor vreemds in gelegen? Het is zeer natuurlijk."
Hij had ded genomen aan 951 moordtogten. Het
aantal moorden door de thugs bedreven, is ongeloofelijk
gioot; het ontdekken der daders moet een grmstigen
invloed uitoefenen op de bevolking en het handels-
varken. Onder de boeven, die zich hier voor ons
bevonden , was een bejaard man , die zijn eigen zoon had
verraden , een knaap van 18 jaren, welke bitterlijk huilde
en beweerde onschuldig te zijn. De kapitein verhaalde,
dat dit het eerste en eenige voorbeeld van zwakheid of
van berouw was , dat hij bij hen had ontmoet. Er waren
hier nog vader en zoon, waarvan de eerstgenoemde door
den laatste verraden was, zonder dat zulks hen in het
minst scheen te hinderen ; zij baden op hunnen rozen-
krans, (1) terwijl zij ons met de grootste zelf^ldoening
de door hen begane misdaden verhaalden.
(1) Dat bidden op den rozenkrans heeft niet veel te bednideB ;
zij telden de balletjes , die zij met de vingers verschoyen , terwijl zij
met ons spraken, somtijds Brahma aanroepende. Er Is veel over
gezegd of zij hnn bedrijf nit hnnne godsdienst ontleenden en indien
dit waar kon zijn, zou men het eerder eene dienst des duivels
mogen noemen; gaat men echter der Christenen leer en leven na,
^an zien wij hoe godsdienst kan verbasteren en hoe gemakkelQk
men vervalt tot het aanbidden van het gouden kalf. Veel is er
over de godsdienstigheid der thugs geschreven. Toen ik mg in
Bengalen bevond, las ik een artikel ineen engelsch-bengaalsch blad
„the Englishman", dat ik in oorspronkelijken tekst hier bijvoeg. Men
ziet daaruit, dat deze Hindoe, die wel met Engeland bekend schijnt
te zijn , het denkbeeld verre verwerpt , dat het bedrijf der thugs zou
geacht mogen worden tot de Hindoe-godsdienst te behooren of er
door voorgeschreven te worden.
0BI0INAI< COMMUNICATIOlf.
Thüooee
To thé Editor of the Englishman.
„Sir, — Prom an extract published in your paper of to day,
136
Hoewel wij het voorregt hadden Bnropeërs te zijn,
beken ik toch gaarne , — nu de onwraakbaarste bewijzen
mij de overtuiging hadden verschaft van het bestaan
eener vereeniging van zulke brave, godsdienstige men-
schen, dat ik de palkee-reis èn om de op mij rustende
verantwoordelijkheid èn om mij zelven uit een niet zeer
gunstig licht beschouwde en zij mij verscheidene uurtjes
nachtrust kostte, te meer uithoofde wij de reis den
volgenden avond met donkere maan moesten aanvangen,
en deze juist door een land liep, waar de hongersnood
groot was. Het is waar, onze wapenen lagen steeds ge-
reed, en daar wij dassen droegen , waren onze halzen niet
zoo spoedig ontbloot als die der Bengalezen, maar aan
de andere zijde rees bij mij het denkbeeld, dat, niet-
tegenstaande al deze voordeelen, de thugs in hunne
wijsheid wel eens konden vermeenen , dat het worgen van
I observe that your missionary contemporary of Serampore has
taken advantage of an article against Thaggee, published in the
Edinbargh Review to attack Hindooism. He talks as if the system
of cold blooded murder practised by the Thugs was a part of the
religion of this coantry. MJght we not, with equal propriety,
ascribe the prevalence of the crime called Bnrking in Scotland , to
the mild doctrines of Jesus ? When Bishop Watson was called upon
by an nnbeliever to account for the nnreasonable practices of eer-
tain professed Christians ; his auswer was : Behold the book ! I , as
a Hindn , should like much to leam in what part of the Shastras
Thuggee is eith^ enjoined or permitted. Are the practices of these
miscreants authorised by the Vedas or the Dhnrshnnas? Any per-
sen acquainted with the editor may write in the Edinburgh Review
and make a display of his polished and epigrammatic sentences;
bnt believe me, Sir, it does reqnire some knowledge ofthesacred
writings of the Hindu sages to enable a man to philosophise on
the religion and manners of the Indian people wit]} any thing like
accnracy. Your missionary friend's zeal has certainly outmn his
discretion,
Yours obediently
Calcutta, 23* Jmie, 1837. a Hindu."
137
een vreemden Prins minder zonde was en grooteren buit
zou opleveren dan in geval zij hunne kunst op een
hunner stamgenooten uitoefenden. In dit zonderlinge
geval werden wij , op mijn verzoek voortaan vergezeld
door twee sowars, — inlandsche kavaleristen. Dit heeft veel
invloed, dewijl zij weten, dat de vereischte hulp spoe-
diger bij de hand is en daarenboven wordt men op die
wijze niet ligt in den slaap overvallen.
Na den afloop mijner reis is mij een werk over de thugs
ter hand gekomen , in 1836 geschreven door den kapitein
Sleeman, die het meest tot hunne ontdekking en ver-
volging heeft bijgedragen. Ik laat hier eenige artikelen
volgen, ontleend uit de inleiding tot dit werk, die het
vroeger door mij omtrent dit onderwerp medegedeelde
bevestigen en ophelderen.
Art, 5.
//Er zijn bijna in ieder gedeelte van Indië gelddra-
//gers (money carriers) van ambacht, die, hoewel zij tot
//de laagste klasse der maatschappij behooren, het ver-
>trouwen der kooplieden bezitten en belast worden met
//het overbrengen van zeer groote sommen in goud en
//juweelen naar ver verwijderde plaatsen, zonder wacht,
//zonder wapenen om zich te kunnen verdedigen, dewijl
//hunne trouw, scherpzinnigheid en bedelaarsachtig uiter-
//üjk als voldoende zekerheid worden beschouwd. Ofschoon
//ik honderde gevallen heb moeten onderzoeken, waarin
//dergelijke personen in het uitvoeren hunner pligten
//zijn vermoord geworden, heb ik nimmer vernomen, dat
//een enkele hunner was ontrouw geworden.'^
//Het was gewoonlijk door dergelijke personen, dat
//de kooplieden van Bombay en Suratte hunne betalin-
138
^geu Ueteu doen in goud en juweelen ; zij namen
«fhnnne reis door Kandeisch en Malwa naar Indore ea
^Bajpootana. Van 1824 tot 1830 — het begin <Hizer
^bemoeijingen — hebben de verschillende bmden Thugs
//in Hindostan of in het land benoorden de Nerbudda
^/onberekenbare sonunen geroofd.^
Art. 6.
//Er zijn Thngs te Jubulpore uit aUe deelen van
^Indië, van Lodheeana tot de Camatic en van den
//Indus tot aan den Ganges; sonunigen hunner hadden
//langer dan twaalf jaren met beschaafde Europeërs ver-
//keerd en niettegenstaande dat is er geen énkele onder
//hen, die twijfelt aan den goddelijhen oorsprong va»
ff iet Thngverbond^ geen enkele, die twijfelt dat de Thug
//en al degenen, die moorden hebben bedrevoi, hande*-
//len naar de voorschriften, onder de onmiddellijke toe-
//lating, ja, in gevolge de bevelen van de Godin Devee,
//die mede Durga, Kalee of Bhawanee wordt genoemd.
//Uit dien hoofde wordt er gerai enkele cmder hen ge-
//vonden, die wroeging gevoelt over de moorden, door
ffheax gepleegd gedurende «ijne roeping, of waartoe hij
^heeft bijgedragen. Een Thug beschouwt den door hem
//vermoorden persoon als een slagtoffer, gewijd aan de
//Godin Devee, hij ziet op hen neder gelijk de priester
//van Jupiter op de ossen, of de priester van Satumas
/yop de kinderen, op huime altaaren geofferd. Hij overlegt
^de moorden zonder eenige zwakheid, hij volvoert ze
^zonder eenig gevoel van meddijden, hij herdenkt ze
//zonder eenige wroeging. Zij verstoren nooit zijne
//droomen, de herinnering daaraan baart hem geen
Monrust, noch in de duisternis, noch in de eenzaam-
>/heid, noch in hét uur des doods.''
139
Art. 7.
//Ik moet hier bijvoegen, dat ik hoc^t zeiden eenig
^/voorbeeld van noodelooze pijniging heb ontdekt, dat
//is, meer dan vereischt werd om den persoon het leven
ffte benemen. Het vennoorden van vronwen is ©ene ver-
//krachting hunner gebruiken, nithoofde het eene beleedi-
//ging is der Godin, hunne beschermvrouw; hieraan schrij-
//ven zij het onheil toe , dat hen treft. Een Thug beleedigde
«'nimmer door woorden of daden eene vrouw, die zij zou-
//den vermoorden, en geene bende zou ooit de hand
//hebben durven slaan aan eene vrouw, die verondersteld
^mogt worden ooit gemeenschap te hebben gehad met
ü^een der hunnen. In Bengalen, Behar, Orissa en in de
/irlanden beoosten de Jumna en den Qanges, hebben zij
//het nog nooit gewaagd het verbod, op vrouwenmoord
//gesteld, te overtreden j en in de landen bezuiden de
/s'Nerbudda is dit slechts zelden het geval geweest, uitge-
//zonderd in die gevallen , waar zij geene gelegenheid had-
//den de vrouwen op eene gevoegelijke wijze van de slagt-
^oflfers te scheiden, of indien er werd verondersteld, dat zij
üTzeer rijk waren. De benden, die de landen bewonen tus-
//schen den Indus, Jumna en Nerbudda zijn de eenigen,
//die zonder onderscheid personen van beiderlei kunne
//vewnoorden. Het geloof, dat zij daaraan hun onder-
/rgang te danken hebben, weerhoudt de anderen om
//hun voorbeeld te volgen. Zijn echter eenige dezer
//benden vereenigd, dan volgt de een al ligt het voor-
//beeld des anderen en alle schioomvalligheid verdwijnt."
Art. 9.
ü^Als Jioogst aannranelijk mag worden beschouwd, dat
A'het Thugverbond oorspronkelijk is daargesteld door
ronddwalende Mohammedanen, die de wegen onveilig
140
/i^maakteii, welke naar de hoofdstad van Indië leidden,
//Herodotus zegt, in zijne Polymnia, dat Xerxes reeds
//bij zijn inval in Griekenland troepen had, wier eenig-
//ste wapen bestond in een dolk en een strik van ge-
>!^vlochten leder, waarmede zij hunnen vijand of zijn paard
//verstrikten of lieten vallen, waarna zij hen snel doodden.
//Thevenot zegt in dat gedeelte zijner reisbeschrijvingen,
/f hetwelk door Dr. Sherwood wordt aangehaald , op bladz.
//41 van het 8*' deel: //ofschoon de weg van Agra naar
////Delhi redelijk is, levert hij echter vele bezwaren
////op. Men kan er leeuwen, tijgers en panthers ontmoe-
////ten ; men zal er roovers te vermijden hebben en boven
////alles niet gedoogen, dat iemand op den weg u te na
fff/komt De geslepenste roovers ter wereld worden in dat
////land gevonden; zij gebruiken eene lijn met een strik,
////dien zij zoo handig iemand om den hals werpen, dat
////zij, indien hij slechts onder hun bereik is, hem nooit
////missen en in een oogenblik verworgen. Er worden er
////gevonden , die zoo behendig er mede omgaan, dat zij op
////eiken afstand meester van hunne zaak zijn en wanneer
////een os of een kameel van de karavaan is geraakt, we-
////ten zij het beest altijd met hunnen strik te vangen.'"'
Art, 18.
//Toen Feringeea, het beruchte hoofd van een gang,
ffYooT wiens inhechtenisneming het Grouvememént 500
//ropijen had betaald, in December, 1830, te Saugor bij
//mij werd gebragt, beloofde hij ten stelligste, indien
//hem het leven werd geschonken, dat hij mij verschei-
/ydene talrijke gangen in handen zou leveren, die bepaalde
//afepraak hadden gemaakt, om op hunnen togt van
//Ghizurat naar Candeisch zich in Februarij te Jypore
//te vereenigen. Bemerkende, dat ik hem in zulk eene
141
//belangrijke onderneming wantrouwde, verzocht hij mij
//hem op de proef te stellen én hem mede te nemen
//door het dorp Selohda, gelegen aan den weg van
//Serongeop twee palen af stands van Saugor , welken weg
//ik moest nemen op mijne tournee door het distrikt,
^daar ik het civiel bestuur van had gekregen, bi]
//welke gelegenheid hij mij blijken zou geven van zijne
//geneigdheid en toonen zou in staat te zijn tot het geven
//van naauwkeurige inlichtingen. Ik deed zulks en mijne
//tenten werden opgeslagen, zoo als gewoonlijk, in een klein
//perk van mango's. Wij kwamen er des avonds aan en
//den volgenden morgen wees hij mij drie plaatsen aan,
//waar hij met zijn gang op verschillende tijden drie
//reisgezelschappen had begraven. Een pundit — - een
//hindoe priester — met zes zijner aanhangers, in 1818
//vermoord, lagen onder de touwen mijner nachttent;
//een hilvadar (inlandsch sergeant) en vier sipooys (sol-
//daten) waren onder mijne paarden, en vier brama's
Af (waterdragers van heilig Gangeswater) en eene vrouw,
>ydie kort daarna waren vermoord geworden , lagen onder
//de nachttent begraven. De grond was begroeid en
//uiterlijk kon men niet zien, dat die ooit was aange-
//roerd. Het kwam mij ongeloofelijk voor, maar hij
//stelde zijn leven borg voor de waarheid van hetgeen
//hij beweerde. Mijne vrouw sHep boven het graf der
//waterdragers en was onbekend met hetgeen er omging,
/^maar dikwerf heeft zij mij verzekerd , dat zij nimmer
//zulke akelige droomen heeffe gehad als dien nacht,
/rllare ziel heeft welligt kennis gedragen van de ver-
//schrikkelijke wreedheden, die aldaar waren gepleegd.
/fJk liet volk komen uit het naburige, dorp en zette
//hen aan het graven. Op eene diepte van vijf voet was
142
•
//nog iiiets te zien, dat op een graf of een lijk ge-
//leek, zoodat het volk reeds meende genoeg te hebben
^gedaan, doch hij bleef zoo kalm en zeker van zijne
i^zaaky dat ik liet doorwerken, totdat wij eindelijk de
//lijken vonden juist zoo als hij vroeger had gezegd.
//De andereu werden insgelijks opgegraven, waarop hij
//aanbood nog meerdere aanwijzingen te doen, hetgeen
//ik echter van de hand wees. De gangen, die zich bij
//Jypore zouden verzamelen, werden vervolgd, het groot-
//ste gedeelte er van gevangen genomen en Fenngeea's
//leven, volgens belofte, gespaard."
Art. 19.
//Toen ik in 1822, 1823 en 1824 lid van het civiel
//bestuur was vanNursingpore,in de vallei van de Ner-
//budda, kon geen gewone diefstal plaats hebben, zonder
//dat ik er kennis van kreeg, er was geen roover of
//dief van de gewone soort in het distrikt met wiens
//gedragingen ik, in mijne beti:ekking van magistraat,
//niet was bekend geworden. Had iemand mij toen ge-
//zegd, dat te Kundelee, op een afstand van minder dan
//400 yards van de plaats, waar ik mij toen bevond,
//eene bende moordenaars woonde, dat de meer uitgestrekte
//mango-groepen van het dorp Mundesur, een post van
//mij, op den weg naar Saugor en Bhopaul, eene van
//de grootste Belea of moordplaatsen van geheel Indië was,
//en dat groote gangen van Hindostan en Decan aldaar dik-
//werf bijeenkwamen en jaarlijks er verscheidene dagen
//doorbragten in de uitvoering van hun vieesselijk bedrijf,
//zoowel daar op den openbaren weg als op de nabij gelegene
//bijw^en en zulks met voorkennis en medewerking van
/ytwee landeigenaren , wier voorouders deze mango-groepen
//hadden geplant — had iemand mij dit gezegd , ik zou
143
>7hem voor een dwaas hebben aangezien , nogtans alles
>/was volkomen waar. Een honderdtal ligchamen van
//reizigers lagen bedolven in de groeven van Mandnsur
//en eene bende moordenaars leefde in en om het dorp
//Kundelee, toen ik er magistraat was en strekte hare
//togten nit tot de steden van Poona en Hyderabad."
Wat betreft de verdere geschiedenis der thngs, hier-
omtrent verwijzen wij den lezer naar het straks ver-
melde, hoogst belangrijke werk. Vatten wij, na deze
uitweiding, den draad van ons verhaal weder op.
Des zaterdags, den 30, vertrokken wij ten half vier
ure, na een goed diner te hebben genuttigd, bij den
Eesident te Lucknonw. De doctor voorzag ons van
grove wollen slaapmutsen, met de noodige aanwijzing
hoe die te gebruiken; uit het weinige, dat ik hier ver-
meld, zal op eene voldoende wijze blijken, hoe ver
hunne vriendelijke voorkomendheid zich uitstrekte. Bij
ons vertrek werd een koninklijk saluut gedaan ter eere
van Zijne Koninklijke Hoogheid ; weldra waren wij in onze
oude marschorde en gingen de stad uit door eene andere
poort, dan waardoor wij haar waren binnengekomen.
Er was schier geen eind aan den weg, dien wij door
de stad moesten afleggen; de straten, die aan deze zijde
bergafwaarts liepen, waren zoo naauw, hadden zulk
eene kronkelende rigting, dat wij somtijds nog voor-,
noch achterwaarts konden zien, maar het huishouden,
dat ik hier ter linker- en ter regterzijde in den letter-
lijken zin des woords in het gezigt en tevens binnen
mijn bereik had , trok in hooge mate mijne aandacht ;
mannen met baarden als Pacha^s kookten, braadden,
hielden zich zittende met allerlei werkzaamheden bezig,
smaakten in stilte het g^ot- hunner hindoe-musutman-
144
sche deftigheid. Eindelijk geraakten wij de stad uit,
zagen voor ons eene groote rij mango-boomen en in de
verte eene schoone moskee van een der buitenverblijven ,
die ons vroeger bij onze aankomst al dadelijk was in
het oog gevallen, hoewel wij de stad van eene andere
zijde waren binnengekomen- Dit was eene geruststelling,
want, daar wij onze dragers niets konden vragen , strekte
ons dit tot een verkenningspunt, waaruit wij de zeker-
heid verkregen, dat wij op het goede pad waren. Tegen
den donker hielden wij halt bij een fraaijen put; ver-
vuld van hetgeen ik vroeger had gehoord omtrent de
thugs, zag ik, in mijne verbeelding, in dien put eene
verzamelplaats van slagtoflers. Sedert ik met de ge-
schiedenis van Laban en Rachel was bekend geworden,
had nog geen enkele put mij zoodanig geoccupeerd als
deze; sandwiches en een glas porter namen echter spoe-
dig dezen indruk weg. Terwijl wij ons aldaar op die wijze
bezig hielden, kwam er een enkele palankein aan; toen
hij digt bij ons was gekomen, ging ik er heen; het
was de Eerste Secretaris-Generaal Sir William Mac Nagh-
ten, die er zich in bevond. Hij had bij zich een collier,
ter waarde van 80 k 40,000 gulden, bestemd voor den
Gouverneur-Generaal, en kwam er voor uit, dat hij een
lekker hapje voor de thugs zou zijn. Het is deze Mac
Naghten, die later als envoyé naar Afghanistan gezon-
den, aldaar zoo jammerlijk is vermoord geworden; hij
was toen benoemd tot Gouverneur van Bombay. Wij
vervolgden weldra onzen koers naar Merunkseraï. Den
31 ontbeten wij des ochtends bij een paar putten onder
eene groep mango-boomen, vanwaar wij een fraai uitzigt
genoten over een klein stadje of dorp in onze nabijheid
gelegen; ten 11 ure voeren wij over den Ganges, ver-
145
lieten het gebied van Oude en kwamen weder op en-
gelschen grond, digt bij een fort; bij het overvaren, zagen
wij een schildpad en een alligator. Wij zetteden met
spoed onze reis voort, verheugd dat de dag en het jaar
ten einde spoedden, even als of het nieuwe jaar niets dan
geluk zou aanbrengen. Hoe het kwam en wat er aan-
leiding toe gaf weet ik niet, maar zooveel is zeker,
dat ik bij dien togt geheel alleen Ver vooruit was ge-
raakt en in een seraï werd gebragt; terstond na mijne
aankomst nam ik, zonder de Ininste pligtplegingen, bezit
van eene der nissen of vertrekken, doch naauwelijks
had ik plaats genomen, of ik vond mij omringd door
kooplieden, nautches (danseressen) en allerlei slag van
menschen; zij spraken allen te gelijk met mond en han-
den. Mij in dien chaos opvrolijkende, gaf ik hun ten
antwoord: //Ham ne sum musta" (ik versta u niet),
maar hierop werd hpt gesnap en het rumoer nog erger
dan vroeger; zij pakten hunne koopwaren uit, waarop
ik, mijn gezegde nogmaals herhalende, er bijvoegde:
//Ham hindostani ne bolta" (ik spreek geen hindostansch),
en zeide kort daarop: //Bay dood ka koflee low" (breng
mij koflBj zonder melk) en //jeldee" (gezwind) en hierop
//Batil low" (breng licht) er bijvoegende, was het eene
wezenlijke comedie geworden, die niemand begreep,
uithoofde ik in tegenspraak met mij zelven scheen te
zijn. Eindelijk werd het mij te druk, en eene dreigende
houding aannemende zeide ik : //Ham cout jow do" (verwij-
der u), en daarmede was de pantomime oogeiiblikkelijk
Tiit. Ik sprak hoegenaamd geen hindostansch , maar had
eenige gewone gezegden opgeschreven, waarvan ik deze
hier in betaling gaf, mij overigens regt vermakende over
mijn zonderlingen toestand , die echter zeer kort duurde ,
10
146
doordien mijne reisgenooten spoedig aldaar aankwamen.
Onder de banier van h, la guerre comme è la gnerre, namen
wij een vrolijk diner tot besluit van het jaar , pakten ons
zoo goed mogelijk in onze palkee^s, eindigden dat jsar
en begonnen het andere zoo welgemoed en koud moge-
lijk. Den 1 Januarij, 1838, was het des ochtends bui-
tengewoon koud; de wind blies sterk uit het noorden
met wolkeloozen hemel, doch niet heldere lucht, uit'
hoofde van het stof, zand, bladeren, enz., die hij voorts
zweepte. Ik wendde mijne blikken naaï de Himalaya-
keten, doch kon geen vijf voet van mij af zien, maar
de wind kwam er regelregt van daan en bragt tijding ,
dat het op gemeld gebergte nog zeer firisch was. Het
was reeds na 8 ure en wij allen hadden behoefte aan
eene gloeijende kop koflBj. Wij bevonden ons in eene
volslagen wildernis en hadden nog geen vooruitzigt op
beter, dewijl de horizon, voor zoo ver die zigtbaar
was, waarheen wij het oog ook wendden, niets ver-
toonde dan de kale zoom eener kale vlakte. Zoodra wij dus
water vonden, zetteden wij onze palankeins in een halven
cirkel , ten einde ons eenigzins tegen de koude te beschut-
ten , legden vuur aan in het midden, en om dit gedurende
eenige oogenblikken aan het branden te houden werd geene
geringe inspanning vereischt daartoe werden de vereenigde
pogingen gevorderd van al onze dragers, die verdord
gras, bladeren en al wat brandbaar was tot dat einde
bijeen raapten. Wij hadden ons zoo comfortable mogelijk
ingerigt; het ensemble mogt werkelijk schilderachtig
worden genoemd, want gekleed in zijden jassen, met
roode mutsen op het hoofd , kookten wij onze koffij , of
ontpakten het overgeblevene gedeelte van ons d^jeuner,
terwijl kraaijen en raven ons het eten bijna uit de handen
147
namen, en dit alles werd door onze uitgehongerde dra-
gers met voorbeelddooze onverschilligheid aangezien.
Niettegenstaande zij in den letterlijken zin des woords
uitgehongerd waren, wilden zij echter niets van ons
aannemen; zoodra wij de hand uitstaken met een of
ander firagment er in , kwamen aanstonds eenige kraaijen ,
die het ons onbeschroomd uit de hand namen, een be-
wijs, dat zij hindoesch van geboorte, maar niet van
geloof waren. Zoodra wij ons inwendig hadden ver-
nieuwd, werd de reis voortgezet. Toen de zon allengs
hooger steeg, werd het in de palankein warm genoeg om
met onbeklemde borst aan vadarland en huis te denken
en onze wenschen ten geleide aan de atmosphe^ over
te geven. Dien ganschen dag bleef het even dor als koud
en onaangenaam, en toch bevonden wij ons slechts op
26* noorder breedte. Ten half vier ure haalden wij land
en haven te Mynpooree bij den Resident, den heer
Bigbee, alwaar wij goede kamers, goede baden, goed
dineren goed gezelschap vonden ; en wat wil men meer?
Ten half elf ure des avonds gingen wij weder op reis ,
doch vorderden niet veel. De dragers maakten veront-
schuldigingen over hunne zwakheid , daar zij in geen twee
dagen hadden gegeten; somtijds lieten zij ons vallen,
hetwelk in het geheel geen aangename gewaarwording is.
Den volgenden dag, den 2 Januatij , was het weder vrij
wat beter; wij maakten halt op de buitenplaats van een ze-
mindar te Thekoabad. Het huis , de tuin en de gansche
aanleg zagen er goed uit, maar uithoofde het winter was ,
genoten wij niets van het aangename van het buitenver-
blijf, zagen dit niet op het voordeeligst, niettemin leerden
wij een inlandsch heerenhuis kennen, dat natuurlijk meer
tegen de warmte dan tegen de koude was ingerigt. Wij
148
bevonden ons op de boven etage in een groot, rnim
vertrek dat naar buiten, naar den kant van den tuin,
open was en regts en links aan de tuinzijde gaanderijen
had, die in het vertrek uitkwamen.; aan de drie andere
zijden was zij omringd door neven-vertrekken. Deze kamer,
waarin wij werden ontvangen en dejeuneerden, ontving
haar licht vanboven en kon, door middel van gordijnen
van zware stof, worden afgescheiden; eene dergelijke inrig-
ting scheen mij zeer doelmatig toe voor hét warme saizoen.
De tuin was aangelegd met regte lanen, die elkander
regthoekig doorsneden, zoo als men in ons vaderland
nog vindt, waar tusschen hier en daar bloemperken
werden gevonden; ik zag er de malatti of javasche jas-
mijn. Het geheel was omgeven met een hoogen muur.
.Gtedurende dezen togt, die ons over een woesten weg
door een woest land voerde, stapte ik eens uit de pa-
lankein om eene antilope te scliieten, doch miste haar
en nam beschaamd mijne plaats weder in; wij passeer-
den een dorp, dat er bij uitnemendheid zindelijk uitzag
en kwamen des nachts ten half twaalf ure te Agra , al-
waar wij den 3 Januarij onzen intrek namen in tenten
bij den Chief Justice- Boldero. De woning van dezen
heer was eene voormalige tombe, die in een goed in-
gerigt woonhuis was herschapen. Onze gastheer bezat
het schoonste vee, dat ik in Bengalen onder de oogen
heb gehad. Een zijner bengaalsche stieren , met een zeer
grooten bult en den zak onder den hals, het eigenaar-
dige kenmerk van het rundvee alhier, was buitengewoon
groot en fraai van stuk ; onder de geitensoorten waren
er insgelijks, die zich voordeelig onderscheidden, en dit
moet, naar ik meen, uitsluitend worden toegeschreven
aan de zorg door den eigenaar aaü de aanfokking er
149
van besteed ; zijne verzameling van . wapenen was mede*
hoogst belangrijk, en- door de grondige kennis, welke
hij bezat van hunnen oorsprong, de wijze waarop zij
worden vervaardigd , in één woord , van alles wat met dit
onderwerp in betrekking staat, deelde hij ons meer we-
tenswaardigs daaromtrent mede, dan wij anders welligt
ooit. zouden Jiebben vernomen. Agra, welke stad wij/
nu zouden bezien, ligt op 27° 12' nooder breedte en
77** 56' lengte en wordt gerekend 830 mijlen van Calcutta
verwijderd te zijn. De stad is meerendeels gebouwd of
vergroot onder de regering van Acbar, die aldaar zijn
zetel had gevestigd en door wien insgelijks het daarbij
gelegen fort is gesticht ; daar heen was het , dat wij ons-
begaven. De straten, welke wij tot dat einde doortrok-^
ken, waarschijnlijk de voomaamsten der stad, waren niet
breed, maar zagen er ordelijk uit en hadden zeer aar-
dige winkels. Nadat wij de grootste straat ten einde en
buiten de stad waren gekomen, kwamen wij aan eene^
poort gelegen aan de punt eener flèche — een buitenwerk
van het fiprt; zoodra wij die poort waren doorgegaan,
zagen wij het fort vóór ons. Het is omgeven door zeer
hooge muren, die geheel van rooden steen zijn opge-
trokken; — deze steen wordt in dit gedeelte van Hindos-
tan zeer veel gevonden, is eei^ soort van zandsteen,
die in hardheid toeneemt, nadat hij aan de lucht is bloot-
gesteld, zich zeer gemakkelijk laat bewerken, hoewel hij
geen helder polijstsel aanneemt, veelal Ucht gekleurde
vlekken vertoont en op een afstand gezien , of wanneer
de steen nat is, veel donkerder voorkomt dan hij wer-
kelijk is; deze steensoort moge overigens goed en nuttig
zijn, maar nimmer kon ik haar fraai vinden.-— Wijders
is dit fort omringd door grachten en zijn de- muren
150
voorzien van schietgaten, alles in den oosterschen trant.
Sedert het fort in het bezit der Engelschen is , hebben zij
eenige veranderingen en verbeteringen er aan toegebragt ;
het ligt ten oosten van de stad aan de Jumna, welke
rivier des zemers alhier eene breedte heeft van eene halve
mijL Ten tijde van Acbar was het niet slechts een
verdedigingspunt, maar het bevatte tevens zijne voor-
naamste paleizen, moskeen, zenanah^s, enz., enz., om
kort te gaan, alles wat tot het verblijf behoort van
een oosterschen Monarch, die toen bijna een gt^nsch
werelddeel regeerde! Ik zeg bevatte, want indien men
thans het oog er in slaat en zich den vroegeren toe-
stand er van voor den geest roept, dan treurt men over
het verval van zoo veel grootheid. Sic transit gloria
mnndi — ' in den volsten zin des woords. Doordrongen
van het besef, dat mijne kennis omtrent Acbar en zijnen
tijd, te- kort schiet, vind ik mij niet geregtigd breed-
voerig den lof te vermelden van dezen Vorst, die, in weik
opzigt hij ook met andere verwinnaars wordt vergele-
ken, hen allen verre te boven streeft, want hij was be-
stendig bezield door den vasten wil om zijn volk te
beschaven, om het gelukkig te maken en door eigen
voorbeeld daartoe krachtdadig mede te werken.
Beschouwt men het tegenwoordige Hindostan en neemt
men daarbij slechts aan, dat het sedert Acbar's tijd statio-
nair is gebleven, welke voortreflfelijke gaven moet die man
dan niet hebben bezeten:, die alle bezwaren kon over-
winnen, alles kon organiseren, en uitblonk door ware
vorstendeugden, in een land, waar men die kende noch
verwachtte — - regtvaardigheid en gematigdheid ! — Hoe-
wel zijn land is verwonnen, zijne dynastie haast tot stof
is wedergekeerd, nog wordt zijn nawn niet dan met
151
eerbied vermeld door den verwinnaar en door zijn ongeluk-
kig nï^eslacht. Trouwens, onverdiende roem mag bij het
leven door vleijei» worden verkregen' en gehandhaafd,,
de tijd is immer de onfeilbare rigter en stelt de waar-*
hdd in het licht. Hoe vele bewijzen hebben wij daarran
in onzen leeftijd niet gezien en leeren schatten.
Zoodra men het fort binnentreedt, komt men in e^e
meuwe stad, in eene nieuwe wereld. Men vindt daar,
onder vele ruïnen, een rij gebouwen^ die allen getuigen
van den verheven geest en den gezuiverden smaak van-
Acbar. £r is schier geen einde te vinden aan de gebou-
wen, die tot het paleis in dit fort behooren, eindeloos
schijnen die ruïnen , waar onder overschoone fragmenten
worden aangetroffen. Er liggen hier badkuipai uit
één enkelen steem gehouwen, groot genoeg om ^ in te
kunnen zwemmen en waarvan de uitvoering alle ken-
merken draagt van den zuiversten smaak. Te schetsen
ttiet welke gewaarwordingen men de zenanah van een
wereldgebieder binnentreedt, laat ik over aan hem, die
gevoelt wat schoonheid vermag, gelijk Acbar die ver-
eerde en eerbiedigde; en indien hij naar de wijze zijner
opvoeding en godsdienst, naar de/ wijze zijns lands en
zijner eeuw op het altaar der zinnel^kheid offerde, zoo
getuigt alles, dat hij zulks deed gelijk het een Yorst,
een wetgever, een voorbeeld van zijn volk betaamde.
Men treedt vertrekken binnen, wier wanden en ge-
welven zijn gebouwd in moresken stijl; tusschen die als
het ware wiskunstig geplaatste trekken, zijn de tussdhien'*
ruimten geheel met spiegelglas bedekt of hier en daar
verguld, die een gdieel vormen, zoo betooverend sdioon,
zoo geheel vreemd aan alles wat wij kennen,, dat men er
onwilldceurig door geboeid wordt. Men vindt er insgelijks
152
de moskee der Keizerin, die door haar eenvoudig schoon
uitblinkt; hierop begaven wij ons naar die van den
Keizer, de groote moskee of Mottee Musjeed gehee-
ten; velen schatten dit gebouw als het schoonste van
gansch Hindostan. Treedt men deze moskee binnen , dan
gevoelt men diep en innig, dat men zich op eene
plaats des gebeds bevindt, zoo veel eenvoudige groot-
heid steml tot verheffing der ziel; allen, die haar met
ons bezigtigden, ontblootten het hoofd en onwille-
keurig gevoelde men zich doordrongen van gewaarwor-
dingen , die in onze eigene kerken niet levendiger zouden
worden opgewekt. Hier zag men het sprekendst bewijs,
dat het eenvoudige het kenteeken is van het ware, dat
zich wel laat gevoelen, maar om die rede niet gemak-
kelijker, met woorden kan worden omschreven. Ik wil
echter beproeven om er den lezer eenig denkbeeld van
te geven.
Het is een zeer groot, langwerpig vierkant gebouw, dat
wij door eene poort van witmarmer, van eene der smalle
zijden binnentraden. Wij waren derhalve terstond in
staat om het geheel met onze blikken te omvatten. De
bodem , welke een vierka,nt vormt , is met wit marmeren
steenen bevloerd, in het midden waarvan zich eene ver-
hevenheid bevindt, een vijver bevattende voor de ablu-
tiën der aanbidders. De beide wanden, die de lange
zijde van het vierkant vormen, zijn eenvoudig opge-
trokken; hebben overdekte gaanderijen, welke aan de
binnenzijde op pilaren rusten en in het midden twee
groote poorten of ingangen hebben, insgelijks van wit
marmer, en geheel en al geUjk aan de poort, welke wij
zijn binnengetreden. Alleen de kleine minareh's of to-
rentjes hebben vergulde spitsen. Kegt vóór ons is de
153
eigenlijke moskee, die men van deze zijde door zeven
gewelven of bogen binnentreedt. Alvorens men het heilige
der heilige bereikt, de plaats des öpperjpriesters, wiens
verheven zetel (preekstoel) ter linkerzijde van drie nissen
wordt gevonden, komt men aan vier rijen pilaren, die
zich in de breedte van het gebonw uitstrekken. De vloer
is ingelegd en met een zwart marmeren rand omgeven,
ten einde de afzonderlijke plaatsen aan te dniden voor ieder
geloovige om de knieën te buigen. Van boven rijzen zeven
kleine minareh's opwaarts, waarvan twee grootere op de
hoeken staan, benevens drie koepels met de grootste
in het midden, welke allen vergulde spitsen ]j/Bbben
. en het geheel volmaken. Het zou mij niet doenlijk zijn
eene beschrijving te geven zulk een gewrocht waardig,
of de gevoelens te schilderen, die mij bezielden toen
ik dit gebouw verliet, dat daar in vergetelheid rust en
welligt eens in den loop van eenige jaren door een enke-
len reizenden vreemdeling wordt bezocht. Gedurende bijna
500 jaren staat het daar, zond^ dat de tijd er i^ts aan
heeft veranderd. Van alle gebouwen, die ik in de we-
reld heb gezien, — en het aantal daarvan is groot, —
heeft dit gebouw en de cathedraal te Sevilla de diepste,
de onuitwischbaarste indrukken bij mij nagelaten, en.
plaats ik die boven alle andere gebouwen.
Wijders vindt, men nog in het fort de Dewan Khass
of receptiezaal ten tijde der Mogollen, de zaal, waarin
Acbar welligt honderde Koningen heeft ontvangen ; deze
zaal is .thans herschapen in een arsenaal, doch uithoofde
slechts de ruimte tusschen de pilaren is digt gemetseld
geworden, kan men, zonder de verbeeldingskracht te
hulp te roepen, het grootsche en st?itige van het geheel
nog duidelijk ontwaren. De vergulde koepels , daken , mi-
154
nareh's toonen aan , dat hier weleer een man was, die zijne
hooge waarde gevoelde, het verheveii standpunt, waaiop
hij geplaatst was, naar eisch wist te schatten en in
alles kieschen smaak en grootschheid van vormen hnl-
digde. Ontelbaar zijn de gebouwen en ruïnen, die hier
verder worden gevonden, doch die wij hier niet be-
hoeven te beschrijven; evenmin behoeven wij eene opgave
te doen van den krijgsvoonaad des eurc^ieschen beadt*
ters, van de hondefde kanonnen of van de duizende
geweoen, want op dien afstand zijn deze de aandacht des
lezers onwaardig; verlaten wij derhalve het fort. Na ons
vertr^ van daar, wendde ik nogmaals cnwillekeniig de
blikken naar de Mottee Musjeed. Onder het gaan werden
wij opmerkzaam gemaakt op een verbazend grooten ko-
gel van een 1550 ponder, die weleer hier had gestaan.
Het stuk was van metaal en werd door den vorigen
(Jouvemeur-Generaal, Lord W. Bentinck, verkocht voor
een laks ropljen of 125,000 galden. Men verhaalde, dat
de kooper er veel op heeft verdiend, dewijl de alliage
fijnere metalen bevatte.
Alvorens verder te gaan, wesosch ik hi^r eene beknopte
, vermelding te maken der laatste opvolgers van den groo-
ten Mogol of Keizer van Hindostan.
Na drie geslachten der Afghans., omstreeks 1400, in
vdk jaar Timour of Tamerkn terugtrekt, regeert
Mahmoud , die geen titel voert uit vrees of uit eerbied
voor Timour.
1414 Zhir Khan,
Mobaric
Mohammed
Allah ood Deen
155
Beillole, 1
Sekunder, > uit het huis van Lodi.
1525 Ibrahim, |
Omstreeks dezen tijd komt een der lijnregte opvol-
gers van Timour, van moederszijde afstammende van
Grengis Khan, Zehur ood Deen Mohammed, bijgenaamd
Baber (de tijger), herneemt Hindostan en wordt op-
gevolgd in
1530 door Humajoon; deze heeft, alvorens ge-
vestigd te zijn, met groote tegenspoe-
den te kampen; men kan zelfe zeggen,
dat er twee tusschen-regeringen hebben
plaats gehad.
1556 Jellah ood Deen Mahomed (Acbar),
1605 Jehangeer,
1628 Shah Jehan,
1658 Aurang Zeb,
1707 Shah Aulum, \ Allen vermoord;
1712 Shah Jehander, | staande hunne re-
1712 Perokseer, ( gering wordt het
1719 Siupheh al Khudder, / rijk steeds meer
1720 Eupheh al Dergaut, I en meer verbrok-
1720 Shah Mahomed, / keld.
Onder dezen is, in 1739, Thamas KouU Khan of
Shah Nadir in Delhi geweest, die de stad heeft ge-
plunderd.
1747 Aohmed Shah,
1758 Aulumgeet II,
1756. Shah J^haun,
1760 Shah Aulum II (de blinde) ; hem zijn de
pogen uitgestoken en de meeste leden zijner familie
zijn vermoord geworden door Qaulum Kaudir, eeik
156
hoofd der BohiUas; deze is op zijne beurt g^oiarteld
door Sindia.
In 1803 is Deüii genomen door den Greneraal Lord
Lake, en sedert behoort het aan de Engelschen.
Shah Aulum II regeert ten tweeden male,
1806 Acbar II,
1838 Abdnl Suffer; bij zijne krooning, die op
den 7 Januarij van dit jaar plaats heeft, neemt hij
den naam aan van Bahadoor Shah.
Sedert Aurang Zeb, dien wij reeds als een slechten
zoon en broeder hebbén leeren kennen , is de glans van
den troon der Mogollen geweken èn is het gansche rijk ,
maar voornamelijk de schoonste gedeelten er van , door
bestendige oorlogen, plundering en herhaalde verande-
ring van meester geteisterd geworden. Met hem eindigt
het tijdvak, waaruit de monumenten dagteekenen, welke
de voornaamste steden versieren; hier sluit hun boek.
Hoe ongelukkig, hoe ellendig het land is geregeerd
geworden, er schitteren zoowel verheven karakters onder
de Souvereinen als heerlijke daden onder menige rege-
ring, vooral onder de Lodi's. Ik heb gemeend dit wei-
nige hier te moeten aanstippen, uithoofde het onmid-
dellijk in verband, staat met hetgeen ik hier heb gezien
en vernomen, waarvan ik den lezer het' navolgende
wensch mede te deelen.
Onder de regering van Acbar werd diens zoon ver-
liefd op eene zeer schoone maagd, Asher al Nissa (1),
welke verloofd was aan een perzisch officier Shere Af kan.
Acbar Het de verloofde aan Shere Af kan, dewijl hij om
(1) Opgroeijende kreeg zij den unam van Asher al Nissa, dat
i> zon van schoonheid.
157
den wille zijns zoons geene onregtvaardigheid wilde
Na Acbar's dood werd hij begraven in een der
schoonste praalgraven van Hindostan , te Secundra , dat
wij aldaar zullen bezoeken. Intnsschen is zijn zoon
Selim niet op den troon onder den naam van Maho-
med Jehangeer of Shere Af kan, beroemd om zijne
deugden, kracht en trouw, treft het lot van Urias;
nadat hem vele kgen zijn gelegd , wordt hij ten laatste
jammerlijk vermoord en zijne schoone vrouw komt in
de zenanah des Keizers. Vier jaren heeft zij er in
doorgebragt , zonder hem te . zien , doch de redenen ,
waaraan dit moet worden toegeschreven, zijn onbekend,
welligt was wroeging daarvan de oorzaak. Zij moest er
zdfs gebrek lijden en schier met handenarbeid in haar
eigen onderhoud voorzien. Toen zij later den Keizer
voor de eerste maal ontmoette, werd zij verheven tot
Keizerin, onder den naam van Noor Mahl, d. i., licht
van den harem. Sedert dien tijd heeft zij hem steeds
geboeid en voortdurend een grooten invloed uitgeoefend
op de lotgevallen des rijks, want aan buitengewone
schoonheid des ügchaams, paarde zij uitmuntende hoe-
danigheden van ziel. Later echter verloor zij door te
grooten voorspoed hare nederigheid, zij werd trotsch,
heerschzuchtig en berokkende veel kwaad.
Hare broeders werden Vizier, stonden allen in hoog
aanzien en beantwoordden, ten allen tijde, op de schit-
terendste wijze aan het onbepaalde vertrouwen, dat in
hen werd gesteld. De dochter van den Vizier Asoph
Khan huwde met Shah Jehan. Aan dit huwelijk, en
aan dezen braven Vizier moet het worden dank gewe-
ten, dat het derde geslacht heeft geregeerd, zonder
158
dat de troon in gevaar is geweest. Shah Jehan, de
dochter getrouwd hebbende, bleef haar voortdurend lief-
hebben en gelijk zij steeds van naam veranderen, had zij
bij het huweUjk dien van Noor Jehan, dat is, licht
der wereld, gekregen. Noor Jehan stierf in het kinder-
bed en de Keizer zwoer, dat zij een graf zou hebben,
waarvan de wereld geene wederga bezit. Hij heeft zijn
woord gestand gedaan en het is dat graf, hetwelk wij
morgen zullen gaan bezoeken; het is bekend onder den
naam van Tauje Noor Jehan Begum of Tauje Mahai,
en is waarschijnlijk een gebouw eenig in zijne soort,
dat tot heden niet is geëvenaard en welligt nimmer zal
geëvenaard worden.
Donderdag, den 4, vertrokken wij om de Tauje te
gaan bezoeken, welke op een afstand van '3 mijlen van
de stad aan de Jumna is gelegen. Veel hadden wg
er reeds van gehoord; menschen van smaak en kennis
hadden mij gezegd, dat noch penseel, noch woorden
dit gewrocht naar waarde konden afinalen. Mijne ver-
wachting kon niet worden overspannen, want ik had
nu reeds zoo vele tombes gezien, dat, naar ik mi]
voorstelde, een weinig meer of minder ornamenten die
niet veel hooger behoefden te doen stijgen. De weg,
welke ons daarheen voerde, liep voorbij het fort en wij
hadden, van daar af, ter regter- en ter linkerzijde niets
dan eene aaneenschakeling van grafgestichten, allen in
diepen staat van verval; uithoofde echter sommigen stevig
zijn gebouwd, zouden er schatten' worden vereischt om ze
op te ruimen en den bodem aan zijne oorspronkelijke
bestemming te hergeven. EindeUjk kwamen wij aan eene
der buifenpoorten van dit gra^aleis; deze poort, de
hoofdingang, is van rooden steen gebouwd eii mag
159
reeds op zich zelf een monument worden geheeten. Zij
staat op een basement van dezelfde steensoort vervaar--
digd, waarheen men met eenige trappen opklimt.
Ik wil niet trachten eene volledige beschrijving er
van te geven, dewijl ik bewust ben, daarin niet te
zullen slagen. Ten einde den lezer niet geheel onbekend
er mede te laten, zal ik het volgende hieromtrent
mededeelen. Aan het bovengedeelte der poort zijn incrus-
tatiën aangebragt en om den ingang loopt een zoom of
band , waarop met perzische karakters eenige verzen uit
den Koran zijn geïncrusteerd. Dit een en ander maakt
een goed effect, en hoe meer men het gebouw nadert,
des te meer bewondert men schepping en uitvoering
er van. Alles is zoo porseleinachtig, dat men het met
een vergrootglas kan beschouwen, zonder er eenig ge-
brek in te ontwaren; zoowel hier als bij de Jumna
Musjeed is het ftni du travail volmaakt. Door de
opening of ingang dezer hoofdpoort ziet men reeds
het monument; om zioh derwaarts te begeven, gaat men
door een tuin, waarvan de paden insgelijks metrooden
steen belegd, als het ware geparketteerd zijn. Te mid-
den van den tuin bevindt zich een vijver met paden
omgeven, waarin juist in het middengedeelte eene reeks
fonteinen op eene lijn wordt gevonden. Een dezer paden
in eene regte rigting, naar ik gis, ongeveer 200 h, 300
pas volgende, bevindt men zich aan het hoofdgebouw,
aan het eigenlijke graf. Men komt eerst aan een mas-
sief gebouw, geheel van wit marmer vervaardigd, van
190 yards in het vierkant bij eene hoogte van ?A voet, en
voorzien van eene balustrade; dit gebouw staat op een
basement van rooden steen, hetwelk aan de rivierzijdé
uit het water oprijst. Aan de hoeken ziet men twee ronde
1«0
torens en in het midden aan beide zijden vrij groote ge-
bouwen mede van rooden steen vervaardigd en met drie
witte koepels gedekt en, naar ik verstond, bestemd
tot bedehuizen of moskeen en woningen van opzigters.
In later jaren hebben er mede engelsche oificieren in
gewoond. Op de hoeken van het marmeren vierkant,
die uitspringen en achthoekig van vorm zijn, verheflTen
zich vier ronde minareh's, mede geheel van wit mar-
mer, die hechtheid van bouw en zuiverheid van smaak
aan de grootste elegance paren.
Te midden van de marmeren verhevenheid , die ins-
gelijks met marmer is bevloerd , verheft zich het achtkaht
gebouw, waarvan de groote ingang zich bevindt in de
naar den tuin gekeerde zijde. Hierdoor komt men in het
hoofdvertrek, dat mede achtkant is, waarop zich een
koepel bevindt, welke een diameter heeft van 75 voet,
en eene hoogte , die daarmede in evenredigheid ststat; hij
is geheel en al met arabesken versierd. Midden onder
deze koepel is de grafzerk van Noor Jehan, welke, bij
eene hoogte van ongeveer 4 voet , eene lengte heeft van
6^7 voet. Deze zerk of verhevenheid is zeer eenvou-
dig van vorm, maar rijk geïncrusteerd; aan de vier
zijden is zij bedekt met opschriften in deperzische taal,
vermeldende de namen en titels der Keizerin. In het
midden tusschen deze zerk en de wanden van het ver-
trek wordt een schut of scherm — de Engelschen noemen
het een screen — gevonden, vervaardigd van marmer
en goud, met edelgesteenten ingelegd, dat het fraaiste
kantwerk in schoonheid van uitvoering evenaart en in
den volsten zin des woords prachtig mag genoemd
worden. Nevens de zerk van Noor Jehan is die van den
Keizer geplaatst. Tijdens zijn leven was, aan de overzijde
161
der rivier^ reeds een aanvang gemaakt met den bouw
van een dergelijk grafgesticht ^ doch daar de noodige
fondsen, tot de voltooijingervan vereischt, niet konden
gevonden worden , heeft men hem na zijn dood in ditzeKde
gebonw in de nabijheid van het graf der Keizerin be-
graven, waardoor echter alle symetrie is verbroken
geworden. Ter plaatse waar zijn graf is^ bevond zich
vroeger eene massief gouden deur, waarmede het
schut werd gesloten. De kist des Keizers gelijkt vol-
komen op die der Keizerin, slechts met dit onderscheid,
dat daarop eene halfronde verhevenheid is van ongeveer
een paar voet lang en 3 S. 4 'duim breed en hoog. Het
gebouw, hetwelk dit alles omgeeft, beantwoordt in
schoonheid aan hetgeen wij hier hebben vermeld en
bevat nissen en vertrekken, die allen in ,het schoonste
verband tot elkander staan, waarvan de uitvoering even-
min iets te wenschen overlaat; ook de wanden dezer
vertrekken zijn met gesteenten ingelegd. Het geheel
bHnkt uit door smaakvoUen, rijken en hechten bouw,
door den zuiversten stijl, waarvan de uitvoering vol-
maakt mag worden genoemd» Men weet niet, wat men
ziet bij het beschouwen van een bijou van zulk een
omvang. De spits op den koepel heeft eene hoogte van
35 voet. Van het hoogste of derde balcon der minareh's
valt het oog midden op het hoofdgebouw» Aan de rivier-
zijde is het basement van rooden steen gebouwd, en hooger
opgetrokken dan aan de andere zijden ; bij een hoogen
waterstand schijnt het gebouw uit de rivier op te rijzen.
Het is eigenlijk aan dien kant, dat men een goed stand-
punt heeft om het te beschouwen, ofschoon het moeijelijk
is te heggen, waar het voordeeligste standpunt gevonden
wordt. Lang zochten wij het en vonden het aUerwege, het-
11
162
geen als een bewij» mag woïden beschouwd van de
volmaaktheid van het gebotiw in zijne soort. Het aantal
edelgesteenten of lieveï halfedelgestecnten, lapiieê pre-
tiosiy dat hier wordt aangetroffen, is ongeloofelijk
groot; men vindt er in alle kleuren. Het mo£aïk getuigt
van eene uitmuntende en allerkeurigste bewerkiBg, ja,
er worden bloemen gevonden, die uit 32 versehill^ide
stukjes zijn zaamgesteld. Ik heb nimmer veel met edel-
gesteenten omgegaan , en bezit decht» eene oppervlak-
kige kennis er van, maar ik zou bijna durven beweren,
dat alle soorten, die tot de halfedelgesteenten behooren,
aldaar Worden aangetroffen. Behalve het mozaïkwerk,
vindt men nog een ander versiersel, namelijk, vereen
uit den Koran in perzisch schrift, waardoor het uit^Üjk
schoon nog wordt verhoogd. In den kelder, of onder
het groote vertrek, liggen de lijken van den Krizeren
der Keizerin, juist onder de eenvoudige marmeren ver-
hevenheden, waarvan wij vroeger melding hebben ge-
maakt. Dit gebouw, waaraan gedurende twaalf jaren is
gewerkt, heeft 12 millioen ropijen gekost, en daarbij
moet nog de betrekkelijke waarde van het geld in aan-
merking worden genomen. Men verhaalt, dat daartoe
werkvolk uit alle landen is gebezigd, en dat er steeds
eene armee op de been was om te helpen en de orde
te handhaven. De bouwmeester er van is geweest Ita ma
Dowlah; deze heeft zich, hetzij van hetgeen hij in die
betrekking heeft verdiend of van hetgeen bij den bouw
werd ter zijde gelegd, eene niet onaardige grafi^aats
laten bouwen aan de ov^zijde der Jtmma.
Aan wien behoort nu dit gebouw? Op de echt hindos-
tansche wijze behoort het aan den tijd ; — de t\jd en de lief-
hebbers van uitpluizen hiidden hun werk dan ook reeds
163
aangevangen , toen het Gouvernement het onder zijne be-
scherming heeft genomen, Voor vier ton gonds er aan
heeft doen herstellen en het thans blijft bewaren. Er
zijn zulke enthousiasten voor dit gebouw, die beweren
dat het bezigtigen er van alleen waardig is om eene reis
uit Engeland naar herwaarts er voor te doen.
Wat moet men denken bij het beschouwen van zulk
een monument ? Wat moet men denken van een Vorst,
die daartoe het goed en bloed zijner onderdanen heeft
gebruikt? Dan, weerhouden wij ons van alle bespiege-
lingen. In Europa hebben wij in nog latere tijden en
bij meerdere beschaving Versailles en Marly zien ver-
rijzen, zulks heeft dezelfde gevolgen te weeg gebragt:
het heeft den ondergang hunner huizen voorbereid en
zij hebben zich dien val waardig gemaakt
Den 5 Januarij reden wij naar Secundra. De weg
derwaarts loopt langs eene onafgebrokene rij van graf-
gestichten en ruïnen; er staat er zelfe een voor een
paard. Op zijne gra^laats wordt eene steenen afbeeldsel
gevonden, dat eene bruine kleur heeft gelijk het dier
bij zijn leven had. Het grafgesticht van Acbar ontwaart
men reeds in de verte. Het is insgelijks een zeer groot vier-
kant , dat geheel is ommuurd. Aan lederen kant vindt men,
in het midden, een groot gebouw, dat tevens tot poort of
ingang dient en op eene verhevenheid staat van 8 è. 1 voet
hoogte. De poort doorgegaan zijnde, volgt men dit hooge
voetstuk of deze verhevenheid, dat zich uitstrekt tót aan het
middengebouw en eene breedte heeft van 70 ^ 80 voet.
De hoofdingang, waardoor wij hier binnentraden , was
aan eene zijde reeds tot een puinhoop geworden en de
toppen der vier minareh's waren reeds ingestort. Het hard-
steenen pad ofde avenue vertoonde sporen eener waterlei-
164
ding en van fonteinen. Het hoofdgebonw , dat zich in
het midden verheft, is grooter,en in een gansch anderen
stijl gebouwd dan de Tauje en niet van zulke kostbare
bouwstoffen daargesteld; trouwens hij leefde twee ge-
slachten vroeger en het schijnt, dat eerst toen die reus-
achtige praalgebouwen regt in zwang zijn gekomen. Het
grafgesticht van Jehan Geer, den opvolger van Acbar,
wordt te Lahore gevonden, dai van Humajoon, den
vader van Acbar, is kleiner en staat te Delhi. Wat hier-
van ook moge zijn , Acbar , een der wijste en gelukkigste
vorsten van Hindostan, verdiende vergelijkenderwijze
gesproken zulk eene onderscheiding, en het zou dus,
behalve de Tauje, welligt het eerste gebouw van die
soort zijn. De grafsteen van Acbar is eenvoudig
schoon en daar het gebouw van boven plat is , er geen
koepel op staat, zoo vindt men ook daar weder een
steen, terwijl zijn Ujk in den kelder juist in het mid-
den onder dien steen rust. Op de bovenste verdieping
waren de wanden bekleed met marmer in moresken stijl
bewerkt en in de tusschenruimten met gekleurd glas
ingelegd, dat een allerliefst effect maakte.
Het benedengedeelte bevat verscheidene vertrekken en
nissen, die naar buiten uitspringen. In sommige dier
nissen, welke zich digt bij den ingang bevonden, lagen
leden zijner familie begraven. Eenige jaren geleden,
tijdens de oorlog in die streken werd gevoerd, had men
de overige vertrekken of nissen gebezigd tot berging
van eenige regimenten engelsche dragonders, en bleken
als zoodanig uitmuntend te zijn.
In de nabijheid staan eenige schoone mango-boomen ;
de gebouwen daarentegen, waar niemand zich over be-
kommert en die zelfs geheel geïsoleerd liggen , gaan met
165
rasse schreden hunnen ondergang te gemoet; weldra
zullen ook zij bijdragen tot vergrooting van het aantal
ruïnen van grafgestichten,. waarin dit land zoo bij uit-
nemendheid rijk mag worden genoemd.
Maar onvergankelijker eerzuil dan dit uitgestrekt
gebouw heeft Acbar zich gesticht. Het is de Aijeen
Achwrry^ een werk waarvan de naauwkeurigheid nog
steeds wordt geroemd en dat voor de statistiek van
Hindostan nog als vraagbaak dient. Het is zaSm-
gesteld door Abdul Fazel, zijn Vizier, die mede een
groot man moet geweest zijn, want nog heden spreekt
men van hem, en Agra beroemt zich hem te hebben
voortgebragt. Daar het geschreven is omstreeks het
jaar 1560, moet bij het beoordeelen er van in aan-
merking worden genomen dfe mate van kennis, welke
men destijds bezat. Het is in het engelsch vertaald
geworden.
Hiertoe bepaalden zich, de bezoeken door ons te Agra
afgelegd. Wij schaften ons eenige wapenen aan, en
trokken ten half vier ure op weg naar Aly^ur.
Mevrouw B hebben wij niet ontmoet. Zij was naar
Calcutta vertrokken, ten einde eene dochter af te halen,
die uit Engeland was gekomen, waar zij tien jaren had
doorgebragt om hare opvoeding te genieten, inderdaad
een bezwaar voor ouders naar ziel en beuxs, dat het
verblijf in Hindostan niet veraangenaamt.
Den 6 kwamen wij ten 7 ure te Alyghur en zetteden
dadelijk onze reis voort naar Delhi, welke stad wij den
volgenden dag des ochtends ten 10 ure bereikten;
het was buitengewoon koud, het woei hard en de
wind blies zoo veel zand en stof opwaarts, dat men
ter naauwemood eenige passen van zich af kon zien.
166
Wij verloren daardoor ved van het ei^naardige » dat de
nabijheid van zulk eene stad steeds kenmerkt; dodide
oostersche gloed ontbrak niet, want het tal van reizigers ,
karavanen, olifanten, kameelen, paarden, runderen, »iz.,
dat op de been was, werd hoe langer hoe giooter,naar
gelang wij de stad meer naderden en hield onze aan-
dacht onverdeeld bezig. Toen wij omtrent aan de rivier
waren genaderd, werd er een koninklijk saluut gedaan
van 21 schoten, en kort daarna nog een; later vernamen
wij, dat er een voor Zijne KoninkLgke Hoogheid was
geweest en een voor den Keizer, die heden gdaxwndof
Keizer was geworden. Bahadoor Shah was 63 jaren oud.
Ddhi Kgt op 28» 43' noorder breedte en 77» 9'
lengte; zij is gebouwd aan de Jumna,op eena&tandvan
976 mijlen van Calcutta. De rivier, waaraan wij nu
kwamen, was zeer laag; wij trokken door e^i droogen
arm en vervolgens digt onder de stadsmuren over een
gedeelte van een anderen arm .over eene schipbrug. Aan
onze linkerzijde hadden wij een oud^ zeer hoog kasteel, door
middel eener brug met de stad verbonden. Alles was van
rooden steen gebouwd ; de stad scheen vrij goed ommuurd
te zijn en alles scheen mij bijzonder hoog toe, waar-
schgnlijk ten gevolge van den lagen waterstand, Aan
den voet der muren waren verscheidene sierlijke gebou-
wen, die klaarblijkelijk tot badplaatsen dienden in den
zomer, wanneer de rivier hoog staat en deze den voet
der muren bijna bespoelt. Zoodra wij de poort waren
Irinnengetreden, passeerden wij onmiddellijk het kerkhof
der Europeërs, het fort, het arsenaal en hunne kerk. Dit
gedeelte van Delhi maakte op ons volkomen denzelfden
indruk, die het zien eener schoone europesche stad zou
te weeg brengen. Zonder ons op te houden trokken wij
l()7
4e stad door en de poort van Casbmere uü, uaar het
oantaoaeukdBt, waar wij bij den Generaal Fast onzen
intpek nam^. Dit cantonnement ligt 2 Jk 3 uren van
de stad; de poort van Caskm^e scheen mij toe zeer
versterkt te zijn, ook kwam het mij. voor, dat de weg
imsüc het «antonmeoaent meer steenachtig en heuyelachtiger
was da& die wij «an de andere zijde der stad hadden
gepasseerd, ia het algemeen had ik gedurende het laatste
gededte onzer jreis gezien, dat de bodem zeer salpeter-
achtig of met «alpeter bezwangerd was; des morgens
ZBg meii wiite- randen op den grond als ware deze met
rijp bedekt, doch dit was salpeter, dat, naar ik vernam,
in de Opper-provinciën in groote hoeveelheid gewonnen
werd en een aanzienlijken tak van handel uitmaakt.
Na ons eufopeesch te hebben gemaakt, trokken wij op
oU&nten naar Delhi en wel terstond naar het paleis.
Het gedeelte, dat wij hier zagen, bevindt zich in een
diepen staat van verval, is erg verwaarloosd. Wij hoor-
den, dflt de vorige Keiler er niets aan te koste had
willen legg^ , doch dat de nieuwe Keizer betere inten-
tiën daaromtrent koesterde en reeds een der voorhoven
had doen witten, of was het persiflage? ! De Keizer heeft
een pensioen, dat nog al klinkt , namelijk 125,000 gulden
'smaands, dus 1^ kcs ropijen 'sjaars; aanvankelijk was
het 8 lacs, doch op hun langdurig aanhouden is het
met 4 laos vermeerderd. Dit pensioen moet dienen voor
de gansche dynastie en hunne hofhouding, huishouden,
enz., enz., en beteekent dus eigenlijk niet veel. De Keizer
is natuurlijk het voorwerp van ieders nieuwsgierigheid
en wel te meer , daar de oostersche gewoonte medebrengt
om b\j ieder bezoek geschenken te geven, dus k plus
Uutie raison; ten einde eene schaduw van keizerU^en
168
glans ovei te houden , werd dit door Zijne Majesteit steeds
betracht, en zoo was de Keizer, niettegenstaande het
verval zijner magt , nog steeds een voorwerp van hulde
en attentie. In onzen toestand kon aan een dergelijk bezoek
niet worden gedacht en voor menig ander heeft men er
een klein bezwaar aan verbonden, namelijk, de vergun-
ning daartoe kost ongeveer vijf gouden mohurs, ruim
honderd gulden en dit heeft den ijver eenigzins getem-
perd, ten minste fatsoenlijk gehouden. De Keizer
heeft steeds eene eerewacht bij zich , gekommandeerd door
een kapitein, die heden waarschijnlijk met den Engel-
schen Resident bij de krooning is tegenwoordig geweest.
Van het paleis , dat voor het grootste gedeelte bewoond
was, zagen wij zeer weinig. Wat mij meer beviel, was
de tuin; terstond werden wij geleid naar een zeer schoo-
nen boom, die, naar men zeide, geene Weerga heeft.
Men noemde ons den naam in het perzisch en hin-
dostansch, doch ik heb beide ten eenenmale vergeten,
dat echter niets tot de zaak doet. Het blad gelijkt in
vorm min of meer op dat van een tammen kastanjeboom ,
doch verschilt van de meeste boombladeren aldaar; de
takjes , waaraan de bladeren eerst bij wijze van steel
groeijen, zijn plat en gerimpeld, het groen is firisch en
schoon. Toevallig was zijne vrucht destijds rijp en wer-
den er eenigen door ons geplukt; ook deze wijken, in
elk opzigt af van al de mij bekende vruchten; zij is
nagenoeg rond, maar ter plaatse waar de bloesem was
geweest tot aan den steel zeer gebogen, zoodat op den
ïug of bolle zijde de schil meer gespannen, aan de
binnenzijde meer met rimpels of plooijen was. Zij had
ongeveer de grootte van een perzik, met een blinkend
gladde schil, die geel en groen was gekleurd, met het
169
gele naar het uiteinde; haar vleesch was donkergeel van
kleur , niet vast, maar zeer aangenaam van smaak en geur.
Lang vertoefden wij bij dezen boom, waarvan ik ver-
scheidene takken medenam; een der rijksgrooten kwam
herhaaldelijk in den tuin bij mij, ten einde berigten
in te winnen omtrent Zijne Koninklijke Hoogheid, en
ging dan telkens naar het paleis terug, waaruit ik dui-
delijk meende te mogen opmaken, dat de Keizer wist
dat een europeesch Prins zich in zijnen tuin bevond.
De verwondering van dien persoon steeg ten top aldaar
een Prins van een r^rend huis te zien en kon niet
nalaten mij zulks telkens te betuigen. Daar hij zoo
dikwerf in- en uitgiug en met andere grooten terug
kwam, veronderstel ik, dat de Keizer zijn nieuwsgierig-
heid incognito zal hebben bevredigd. Wat hiervan zij,
wij verkortten onze visite zoo veel zulks kon, eerbie-
digende ook grootheid in verval.
Van hier gingen wij naar degroote moskee, de Jama
of Jumna Musjeed, welke, even als het paleis, door Shah
Jehan is gebouwd. Men komt er in langs een zeer grooten,
hoogen en breeden trap, die tot aan het voorpoiiaal leidt.
Zoodra men dit laatste is doorgaan, ziet men de
gansche moskee v66r zich, die, wel is waar op gelijke
wijze, doch niet van wit marmer is gebouwd zoo als de
Mottee Musjeed ; deze moskee heeft twee elegante mina-
reh's. Hoewel zij op zich zelf schoon mag heeten , zoo
is de ingang met zijne uitgestrekte breede trappen,
verreweg het indrukwekkendste gedeelte van het gansche
gebouw. De grondslag van de moskee is dus zeer hoog
en het uitzigt, hetwelk wij van daar over de stad ge-
noten, was inderdaad zeer schoon. Dit gedeelte heet
Nieuw Delhi of Shah Jehan abad — abad beteekent
170
tftad of wocmplaats, dos Shah Jdiane^ad; kei kaant seer
dikwerf voor in dit land. — De wmcn^ welkedestad tlittiB
omringen, zijn zeer goed, hebben zeTen poorten, die
zeer goed zijn versterkt. De idfcad prijkt soet «eoe
menigte moskeen en minaieh's en bevat vele getiofaven
van giootea, die zich hier steeds biq "roori^enr hebben
gevestigd, maar irier woningen haar niet ver&aaijen,
uithoofde hooge muren huis, tuinen en harems omsluiten.
De J^imma bespoelt de stad aan de oostzijde; het ge-
deelte, iraarin -wij ons hier bevonden, \Fia8 zeer levendig
en bevat de meeste ruime straten.
Van hier gingen irij door den tuin ymsl B^um Km-
roe of Sombre; deze Prinses vas eerst eene nanÉch
geweest en heeft door haar verheven karakter en zon-
derlinge lotgevallen veel naam gemaakt, en wekt nog
heden algemeene bdaz^stelling. Haar portret wordt ovoral
aangetroffen; zij is eerst gehuwd geweest met een in-
landsch Vorst, later met een euxopeesch avonturia. Men
zegt, dat zij eens het leven van den Eleizer heeft gered.
De verschillende legenden en beschrijvingen omtrent
haar in omloop, hebben eene hooge romantische kleur
aan haar bestaan gegeven. Wat er voor waars onder
schuilt — wie zal dit zeggen; dit althans is zeker, zij
heeft zorg gedragen, dat hare onmetelijke schatten na
hareoi dood tot nuttige einden worden besteed, terwijl
zij daar^boven een goed fortuin heeft nagelaten aan
haren zoon, Dice Sombre, die, na in Engeland gehuwd
te zijn geweest, aldaar is ov^leden; een tijd lang heeft
hij zidi te 's Gravenhage opgehouden. Hier in eene dar
lichoonste straten hielden wij stil bij de moskee van
Bowshun ood Dowlah. Shah Nadir hield zijn verblijf in
die moskee, tijdens zijne overwinning van DeUii en
171
sprak met zijnep: eersten minister, toen die werd ver-
moord; van deze plaats was het, dat het bevel tot
moorden, bsraaden en plunderen werd gegeven, allen
gefaeartemssen, die nog in het geheugen te Delhi voort-
leven, ofschoon zij, tijdens wij ons aidaar bevonden,
juist 90 jaren waren geleden. Voor kcarten tijd was de
heer Fraser, engelseh Jtesident te Delhi, doorschoten
door K»reem Khan. Het regt ging zijn loop en de
moordenaar werd veroordeeld om op de plaats, waar hij
zijn migdrijf had gepleegd, te worden gehangen. Dit
vonnis w^d op den 26 Augustus aan hem vollarokken.
Er liep een gerucht, dat er plannen waren beraamd om
hem te bevrijden; ik weet niet of de (Mustandigheden
of de persoonlijke hoedanigheden der beide personen
hi^ iets tot verzwaring of verzachting van het misdrijf
toebragten, maar er was een krachtige geest ten voor-
deele des moordenaars werkzaam. Meer dan 20,000 per-
sonen waren zaamgevlodd om getuige te zijn van het
ten uitvoerleggen van het vonnis, zoodat een voldoend
aajital trojspei was bijeengetrokken, ten einde voor het
bdbiond der rust te waken. Toeaa de moorden^?x kwam,
spyak hij bet volk aan, verzocht liet voor hem te bid-
den en niets meer, onderging zijne straf m. werd, na
lang geno^ te hebban gehangen, afgenomen en begra-
ven. Den 28 daaraanvolgende waren de moskeen vol
geloovigen can te bidden voor het slagtoffer en om geld
in te zamelen , ten einde voortdurend een licht op z^n
graf te doen branden; daarenboven werd hij gecaaioni-
seerd onder den naam van Gul Shuheed, dewijl er geen
schande kleeft aan hem^ die bloot een haffi/r (vreemde-
ling of ongeloovige) iooid,^ op last van zijn meester.
Te Jeypore had een dergelijken aanslag plaats op
172
den Resident. Zoo veel voor de gerustheid die aldaar
voortdurend mag "worden gekoesterd.
Op den 8 gingen wij weder naar Delhi, bezochten
de omstreken en bezigtigden den chaos van ruïnen en
grafgestichten. De eerste ruïne, die wij gingen zien, was
niet onaardig en week als zoodanig geheet af van allen,
die wij tot heden onder de oogen hadden gehad; uit
het bovenste vlak rees een monolith van graniet, die
naar gissing 40 voet hoog was en de staf van Perose
werd genoemd. Men wist ons niets hoegenaamd daar-
omtrent mede te deelen. Verder zagen wij de tomben
van Humajoon, van Nizam ood Deen, van Jehanara
Begum, benevens van nog andere Vorsten, hier als het
ware bijeengestapeld en zoo zonderling in elkander ge-
bouwd, dat het beschrijven er van even moeijelijk zou
zijn als het doelloos is. Bij deze begraafplaatsen is eene
wel, die in 't vierkant is opgetrokken en met hooge
muren is omgeven; daarenboven bevinden zidi aan twee
zijden hooge gebouwen, zoodat er nimmer een zonne-
straal in kan doordringen. Hoe koud het water dezer
wel ook was, vond men verscheidene liefhebbers, die
van eene hoogte van 40 ^ 50 voet er insprongen, om naar
een stukje geld te duiken, dat men er inwierp, waarmede
zij , rillend van koude , onmiddellijk voor den dag kwamen.
Den 9 gingen wij de Cuttub Minar zien, welke op
een afstand van 17 mijlen ten zuidwesten van Delhi is
gelegen; reeds in den vroegen morgen begonnen wij
onzen togt, en reden buiten om de stad; het was, voor
dit land, namelijk, fel koud. Langs den ganschen weg
zagen wij eene aaneenschakeling van grafgestichten, die,
naar gelang van den tijd dat zij hadden gestaan, in
meerderen of minderen staat van verval verkeerden;
173
hier en daar, bij wijze van uitzondering, vindt men
een paar kleine stukjes land, waar wat groeit, benevens
eene seraï, nu en dan a%ewisseld met hetgeen wij zou-
den heeten eene buitenplaats , doch dat is dan weder
de tombe van een der duizend en een Eadja's, Nawab's
of heiligen van dit vroeger zoo rijke land. IJdelheid,
de hoofdoorzaak van dezen nationalen smaak, om na
den dood te willen leven of schitteren, is hier groot
in verhouding van stand en rijkdommen; van daar dat
men zich bij voorkeur aan den weg laat begraven, om
des te beter in het oog te vallen.
De Cuttub Minar is eene obeKsk of liever eene mi-
nareh, welke een gedeelto moest vormen van eene mos-
kee, waarvan de bouw was beraamd en die aUe anderen
moest overtreffen, doch nimmer is gebouwd. De stich-
ter, Shah Cuttub, stierf in 1205 en zijne opvolgers
hebben er nimmer iets aan laten doen. Men vindt wel
fondamenten en andere dergelijke overblijfselen van een
pas aangevangen bouw, die op eene groote schaal was
aangelegd, maar ook dit alles is eene ruïne geworden.
De Cuttub Minar is door de Engelschen onderhouden,
ja, zelfs hersteld geworden, omdat het wordt geacht een
meesterstuk te zijn van bouwkunde. Men zegt, dat het
de hoogste obelisk is, welke bestaat; hij is 242 voet
hoog en van roodkleurigen, gehouwen steen vervaardigd — '
eene steensoort waarvan vroeger reeds meermalen is mel-
ding gemaakt, en door sommigen graniet wordt gehee-
ten. Het basement, dat gelijk is met den beganen
grond, is rond; het daarop volgende gedeelte heeft
zeven en twintig zijden, welke om de andere rond en
driekant zijn, even als of tegen den romp van den toren
telkens een halve cilinder naast een driehoekig prisma
174
van gelijke vlakken was geplaatst, welk gedeelte 90 voet
of 153 trappen hoog is, alwaar het eerste balcon wordt
gevonden. Onder dit balcon zijn vier banden, waarop
inscriptiën worden gevonden met groote perzische ka-
rakters. Van het eerste tot het tweede balcon, zijnde
140 trappen, bestaat de buitenzijde van den wand nit
zeven en twintig half ronde zijden, tusschen het tweede
en derde balcon, op 180 voet, uit hoekige zijden en
tttsschen het derde en vierde balcon, op eene hoogte
van 203 voet, is de wand geheel glad of ^en. Wij
klommen 375 trappen op en bevonden ons toen in den
bovensten koepel, welke tevens het vijfde balcon uit-
maakt. Deze koepel is zeer elegant; men gevoelt zich
zoo geïsoleerd op die groote hoogte in verhouding van
den ranken bouw des torens, dat men geneigd is aan
zijne hechtheid te twijfelen. Men heeft van hier een
onbelemmerd uitzigt naar alle zijden, maar de lucht was
niet helder genoeg om ons in dat opzigt te bevredigen.
Dit meesterstuk van bouwkunde en ijdelheid dient ner-
gens toe, dan dat somtijds deze of gene heilige dwee-
per of fakir er afspringt om zeker dood te zijn. Ik heb
de dikte van den toren niet gemeten, maar schat die
op 22 voet aan de basis en 6 h 7 voet aan den top.
Wij bezochten hier nog het graf van Sufferjan, en be-
halve vele anderen, dat van den laatsten Keizer; ik
verlangde het meest dit te zien, ten einde te kunnen
oordeelen over de verhouding, waarin het graf van dezen
Keizer tot dat zijner vorige collega's stond, en deze ver-
houding was in de natuurlijke rede, zeer eenvoudig. In
dezen chaos van fragmenten van allerlei soort, is er nog
een op eenige passen afstands van de Cuttub, prijkeftde
met een pilaar van gesmeed ijzer, ter dikte van IVi en
175
tep hoogte van 20 k 25 voet; men wist ons omtrent
dit monument niets anders te verhalen , dan dat Shah
Nadir met grof geschut op korten afetand er op had
doen schieten; wd bespeurde men hier en daar de indruk-
ken van kogds , maar de pilaar was onwrikbaar gebleven.
Naar huis gaande, bezigtigden wij de ruïne van het
observatorium, door ' Eadja Jeysingh onder de rege-
ring van Mahomed Shah gebouwd. Te oordeelen naar
hetgeen er van overgebleven is, mag ik geruste-
lijk ze^en, dat het een kolossaal en goed gemaakt
werk moet geweest zijn; geenerlei berigten kon ik hier
ter plaatse omtient dit gebouw inwinnen en van het
weinige, dat ik er van kon afteekenen, heb ik nog een
gedeelte verloren. Algemeen werd gezegd, dat het een
meesterstuk is geweest, zoowei wat betreft het ontwer-
pen als het uitvoeren er van, en naar hetgeen ik er nog
van kon zien, liet zich dit zeer gereedelijk aannemen. Er
waren hier nog twee gebouwen; de omtrek en buitenmuur
van het eene waren nog in hun geheel, van het andere
stonden zij slechts gedeeltelijk, doch bdde waren van
boven open. In het midden dier gebouwen stond een
steenen pilaar ; van daar liepen dertig paden of banken van
twee voet hoogte, als het ware radiën, naar de binnenzijde
van den omtrek op gelijken afstand van elkander , waardoor
ieder dus in 60 gelijke deelen was verdeeld. Elk dez» ver-
deelingen had zes onderverdeelingen, hetgeen dus op
360* kwam en elke graad was in 10 deelen (1) verdeeld;
eene dergelijke schaal werd overal gevonden; op de
staande pilaren waren de lijnen dezer schaal zwart en
(1) Alle berekeningen in Hindostan geschieden volgens het tien-
tallig stelsel, welk beginsel daar sedert onheugelijke tijden is in
gebruik geweest.
176
wit geschilderd geweest en men zag, dat deze strepen
naauwkeurig overeenkwamen met de verdeelingen aan de
binnenzijde van den munr. Die muur of omtrek bestond
mt drie inspringende étages, elk meteene rij poorten of
ramen, regt boven elkander; de diameter dezer gebouwen
werd door mij geschat op 60 voet, doch te vergeefs heb
ik getracht mij eenig denkbeeld te vormen van het doel
door den stichter er van beoogd. Er was een gebouw van
meer dan 100 voet lengte, gelegen in de rigting van den
meridiaan ; het noordelijkste gedeelte, dat vierkant was, rees
het hoogste en liep vervolgens in eene boogvormige rigting ,
naar het zuidelijke uiteinde, dat ongeveer 6 voet breed was,
wijders vond men hier nevens eene menigte andere frag-
menten, twee halve globen van 15 Ji 20 voet diameter;
waar men gelegenheid had om er van onderen bij te
komen, zag men dat er in de holle oppervlakte paral-
lellen en meridianen waren getrokken en dit alles was
zoo solide gemaakt, dat men nu nog met een passer
zeer naauwkeurige afinetingen zou hebben kunnen doen.
Dit een en ander, hetwelk mij bijzonder interesseerde,
maar niet wijzer maakte, zal welligt in zijn geheel een
omvang hebben gehad van eene halve mijl. Men zegt,
dat men door middel van die gebouwen, zonder eenige
berekening, de eclipsen der voornaamste hemellichten
kon aanwijzen. Het geheel vormde derhalve eene soort
van eeuwigdurende ephemeride, die de soldaten der
Sheiks in hunnen dömmen en woesten ijver hebben
vernield , in de hoop er eenig goud in te vinden. Ook
den vermaarden tuin vanShahlimar, waarvan de aanleg
twaalf miUioen guldens heeft gekost, wenschten wij
te gaan zien; wel zou onze weg ons voeren langs de
plaats waar men die in der tijd had aangelegd, maar
177
er was, iiaar wij vernamen, geen spoor meer vanoveng
en men vond er thans de woning van een Engelschman.
Wij moesten onze nieuwsgierigheid voor dien dag der-
halve tot het genotene beperken. Onder het naar huis
rijden passeerden wij een oud inlandsch fort, dat zoo
hoog en steil gebouwd en tevens zoo bouwvallig was,
dat ik het gevaarlijk achtte er digt langs te gaan.
Wij dineerden diien dag bij den Resident, den heer
Metcalf; zijne salons waren opgepropt met beeldwerk,
schilderijen, portretten, die uitsluitend betrekking hadden
op Napoleon, zijne familie en herinneringen uit den
tijd van zijne grootheid.
Den 10 deden wij eenige uitstappen in den omtrek
en voorzagen ons van het een en ander van hier;
men gaat tot dat einde niet naar de verschillende win-
kels , maar laat de kooplieden bij zich komen , die met
het taaiste geduld de een na den anderen blijven wach-
ten, en met eene onbeschaamdheid overvragen, welke
aUe verbeelding te boven gaat. Zoodra men één koop-
man bij zich heeft gehad , komen zij al spoedig in menigte
aan ; zij zijn beleefd , en onverdroten pakken zij al hunne
waren uit , al koopt men niets.
Delhi is het klassieke land der shawls , die uit Cashmere
en Caboul derwaarts worden gezonden. Sommigen worden
hier met zijde geborduurd en staan in hoogen prijs. Men
vindt hier insgelijks vele edelgesteenten, bijouteriën,
wapenen, vooral teekeningen op ivoor, miniaturen van*
souvereinen en gebouwen. Sommigen zijn fraai, keurig
van bewerking, maar zeer duur. Ik bepaalde mijne
aankoopen tot shawls , waarbij Mevrouw Tast mij niet
slechts behulpzaam was in de keuze der voorwerpen,
maar ook vooral in het bedingen van den prijs. Hoe-
12
178
zeer shawls ook liier hoog in prijs komen, zoo bestaat
er echter in dit opzigt een groot verschil tnsschen
hetgeen zij hier en te Calcutta gelden, want in laatst-
genoemde plaats zijn zij bijna tweemaal zoo duur. De
shawls, welke men hier vindt , zijn echter zeer fraai, en
veel in gebruik; men ontmoet inlandsche heeren, die
verscheidene en steeds zeer kostbare shawls om hebben ;
ditzelfde geldt ten opzigte van hunne kleeding in het
algemeen, die tevens schoon en deftig is.
Hoewel het land over het algemeen vruchtbaar is en
het klimaat afhangt van den moesson, zoo -spreekt het
echter van zelf, dat er ten dezen opzigte een zeer groot
onderscheid in de verschillende deelen van het land be-
staat, en dat locale omstandigheden hier een aanmerkelijken
invloed te weeg brengen. Ten noorden van Delhi is het
klimaat zeer aangenaam, en de vruchtbaarheid des bodems
zoo groot , dat men driemaal ^s jaars kan oogsten ; het land
brengt voort onze europesche graan- en hunne gramsoor-
ten , veel veevoeder en ook rijst en indigo. Ging men af op
het uiterlijk, hetwelk het land vertoonde , toen wij ons
daar bevonden, dan zou men bezwaarlijk gelooven, dat
er ooit iets groeide, maar ter naauwemood is het be-
vochtigd of de vruchtbaarheid is buitengewoon groot.
Er zijn streken, vooral hier in dit gedeelte des lands,
die , eeuwen lang , voortdurend het tooneel zijn geweest
van plundering en verwoesting door de strijdende partijen ,
^en gevolge waarvan die landen, niettegenstaande hunne
vruchtbaarheid, steeds onbebouwd zijn gebleven; kanalen
tot besproeijing er van aangelegd, doch verstopt, ja, in
vergetelheid geraakt , zijn reeds of worden thans hersteld en
verbeterd. Hoezeer nu Delhi diep heeft gedeeld in dat
leed onder alle eigene regeringen, die zijn voora%egaan ,
179
kan het nu op eene betere toekomst hopen, geluk en
voorspoed te gemoet zien , dewijl het in vergelijking van
vroeger, ja, in den eigenlijken zin des woords mag
gezegd worden rust te genieten , en de vruchtbaarheid
des bodems door eene ongestoorde ontwikkeling van
den landbouw hare zegeningen kan verspreiden ; de vaste
hand en de krachtige wil hunner tegenwoordige meesters
zullen hen bongré malgré dwingen dien weg van voor-
spoed te volgen, den eenigen, die tot het geluk leidt.
Des donderdags, deh 11, verlieten wij ten 3 ure
onzen vriendelijken gastheer en keerden langs denzelfden
weg en onder gelijke eerbewij zingen als vroeger op onze
schreden terug; nog met den dag passeerden wij het
kanaal, dat onder de regering van Jehangeer, meer tot
bevochtiging van het land, dan tot een gemakkelijken
weg van vervoer , is gegraven. Het vangt aan bij Camool,
ontvangt haar water uit de Jumna en ontlast zich 100
mijlen verder weder bij Delhi in de Jutona; het is
een der kanalen, waarvan wij vroeger hebben gesproken,
en dat reeds door de Engelschen is hersteld.
Den 12 kwamen wij te Alyghur bij den heer Neave,
waar wij reeds vroeger op den 6 waren geweest. Voor
het diner bezochten wij het fort, hetwelk eene groote
vermaardheid heeft verkregen door het stormenderhatid
innemen er van door de Engelschen onder Lord Lake,
welk dapper feit ons hier ter plaatse uitgelegd en nader
toegelicht werd ,* en ons niettegenstaande dat alles schier
ongeloofelijk toescheen. Ten 1 ure vertrokken wij van daar
en kwamen den 13, des zaturdags ochtends, te Kaus-
gange , alwaar wij onzen intrek namen bij een Zemindhar,
die gehuwd was met eene kleindochter van den vorigen
Keizer; hij zelf was een kleinzoon van Lord Gardner.
180
Om dat huwelijk was in der tijd vrij wat te doen
geweest, want het viel noch in den smaak des Keizers,
noch in den geest van het engelsch bestuur, zoodat hij
nu een' eenvoudig landheer is. De vrouwelijke telg
uit het geslacht der Timours zagen wij niet, maar wel
de kinderen, die zeer schoon waren. Onze Zemindhar
scheen meer de inlandsche gebruiken, manieren, klee-
ding, enz., dan de engelsche wijze van leven te volgen,
zoodat wij bij het afscheid nemen op de bij de inlanders
gebruikelijke wijze werden geparfumeerd.
Ik vernam van hem, — hij was zelf een groot land-
bouwer, — dat men somtijds de indigo niet laat gisten,
maar die dadelijk kookt, en dat deze wijze van behan-
delen voordeeliger werkt om de indigo te doen neerploffen,
dan wanneer men die eerst laat gisten ; ik zag dit echter
niet duidelijk in. Hier zaait men de indigo, hetgeen
dikwerf mislukt en derhalve moet herhaald worden; op
Java stekt men veelal de plant, doch hier in het geheel niet.
Tegen den middag vertrokken wij naar Puttehgur, en
zetteden onzen togt zoo snel doenlijk voort, ten einde
nog, zoo mogelijk, den 17 de stoomboot te Allahabad
aan te treffen, waarvan het vertrek op dien dag was
bepaald. Wij trokken dus langs het fort en het
cantonnement van Puttehgur en vernamen, dat Lord
Auckland juist dien ochtend naar Bareilly was ver-
trokken, kwamen door Furruckabad, welke stad mij
uitgestrekt en welvarend toescheen, offichoon wij hier
in een oord kwamen, waar de heerschende hongersnood
een grooter aantal slagtoffers had weggerukt en bij gevolg
de ellende grooter was dan elders in het rond. Met
aalmoezen te geven , kon niet al het gebrek worden weg-
genomen ; sommigen lagen van luiheid te sterven, anderen
181
waren reeds te zeer verzwakt, ten einde eenige pogingen
in het werk te stellen om het leven te redden of be-
rustten in het onherroepelijk over hen beschoren lot.
Onder weg dineerden wij bij een pnt; een inlander, die
daar digt bij woonde, maakte ons een kerry gereed. Te
Purruckabad hadden wij een voorraad rijst en gebrande
gram opgedaan; na ons middagmaal te hebben gebruikt,
gaven wij het resterende gedeelte, benevens al de over-
schotten aan de omstanders en dit was een hoogst welkom
geschenk. Het scheen, dat zij allen slechts door een
denkbeeld werden bezield , namelijk , om zoo veel mogelijk
te krijgen van hetgeen hier te verdeden viel; of het
Musulmannen of Hindoes waren, is mij onbekend, maar
verboden waar of niet, alles ging naar binnen. Den
volgenden nacht scheen het , dat er oneenigheid tusschen
mijne dragers was ontstaan, waardoor ik alleen leed,
want iederen oogenbKk zetteden zij mij neder, zoodat de
vrees mij begon te bekruipen, dat ik er de dupe van
zou worden ; ik ging dus mijn palkee uit en daar ik niet
veel kon zeggen, begon ik de twee dragers aan het
hoofdeneind eenige solide argumenten ad posteriores en
om de ooren te geven, waarna ik uit de gebaren en het
geschreeuw bemerkte, dat de achterste dragers ongelijk
hadden, die ik daarna, uit beginsel van regtvaardigheid ,
een even hartelijk bezoek gaf, waarvan het gevolg was,
dat zij mij het overige gedeelte van het station goed
hebben gedragen; dit gebeurde wel een» meer. Aan het
eind. van het station gekomen, krijgen de dragers fooijen;
bij ons was het de Kapitein Gaine, die ze uitdeelde; maar
wanneer zij die ontvangen hadden, klopten zij bij ons
gewoonlijk nog eens aan, roepende: //Saheb! Saheb!"
Vroegen wij dan wat het te beduiden had, dan was het
182
antwoord steeds: //Boxes", namelijk, fooijen. Aanvan-
kelijk verwrees ik hen naar den Saheb ka pitch la palkee,
d. i. naar den heer in de achterste palankein, maarteen
ik begreep, dat het oorlammerij was, ben ik er somtijds
uit geweest om hun fooijen te geven, die ze dan ont-
liepen.
Des avonds van den 15 kwamen wij te Cawnpore en
namen onzen intrek bij den Generaal Oglander; hij
liad de goedheid gehad ons zijn rijtuig eenige mijlen te
gemoet te zenden, hetgeen een groot genot verschaft,
wanneer men zóó lang gelegen heeft, dat dergelijke
houding eindelijk hinderlijk begint te worden, dat
bij mij in hooge mate het geval was. Ik vond hier
eene menigte brieven van Calcutta en las in de courant
van Bombay, van den 1 Januarij, het berigt van het
overlijden van H. M. de Koningin; de bewoordingen,
waarin het berigt was vervat, ontnamen mij allen twij-
fel, waarborgden dat het geen gewoon courantennieuws
was, zoodat ik zulks den volgenden dag aan Zijne
Koninklijke Hoogheid mededeelde en naar boord de
order voor het rouwen zond. Wij verlieten ten 10 ure
den Generaal Oglander en vertrokken naar Futtehpore,
alwaar wij ten 2 ure aankwamen, en onzen intrek na-
men bij den heer Rivas, in een geheel ander gedeelte
der plaats dan de vorige keer. De lezer ziet, dat wij
weder op onzen ouden weg zijn; het is de groote mi-
litaire weg, die van Calcutta over Delhi naar Loo-
dheeana gaat en natuurlijk vele vertakkingen heeft. De
weg is op vele plaatsen zeer slecht; men wijt dit aan
de droogte; schier overal was men bezig om hem te
herstellen, hetgeen door kettinggangers wordt verrigt.
De wijze, waarop zulks geschiedt, is als volgt: de
183
oppervlakte van dat gedeelte, hetwelk wordt gerepa-
reerd, belegt men met kleine stukken concer, con-
cour, eene soort van steen als sintels, die hier en daar
wordt gegraven, vervolgens klein gemaakt en daarna in
elkander wordt gestampt. Volgens hun zeggen, wordt
dergelijke weg, wanneer het er op heeft geregend, even
vast en hard als bij ons de kolf banen zijn; hij behoort
derhalve tot de gemacadamiseerde wegen.
Den 16 vertrokken wij van Futtehpore, legden een
gedeelte van den weg af met het rijtuig van onzen gast-
heer en vervolgden onzen togt naar Allahabad, en daar
ik die haven kende, zag ik reikhalzend uit naar den
oogenblik, dat wij aldaar zouden aankomen, want ik
was uitgeput, /rwom out" in de volste beteekenis van
het woord en mijn goede, sterke kapitein Caine niet
minder; Zijne Koninklijke Hoogheid verdroeg de ver-
moeijenis het best. Des namiddags ten 5 ure kwamen
wij bij den heer Tumbull en vernamen al dadelijk, dat
de stoomboot den volgenden morgen met het aanbreken
van den dageraad zou vertrekken en dat zij werd ge-
occupeerd door den gewezen Gouverneur-Generaal Sir
Charles Metcalf en gevolg. Hij Uet zeer vriendelijk aan
Zijne Koninklijke Hoogheid plaats aanbieden, maar
uithoofde wij on& nog moesten uitrusten en de tijd
daartoe vrij kort was, bleven wij aldaar met het voor-
nemen om den 20 daaraanvolgende te vertrekken met
de stoomboot, die elk oogenblik gewacht werd; toen
die eindelijk was aangekomen, rezen er nieuwe zwarig-
heden en de kapitein kon nu niet vertrekken voor den
27. Toen dat nu eenmaal bepaald was,, maakten wij
onze tijdver deeling en kwamen overeen om de nog ove-
rige dagen tusschen hier en Benares te verdeden, en
184
ter laatstgemelde plaats de stoomboot af te wachten.
Intusschen bragten wij alles voor onze reis in ge-
reedheid.
Wij bezigtigden dus nog nader de omstreken der
stad en vooral het fort. Deze forten zijn zeer uitge-
strekt en het voorname werk dagteekent nog uit den
tijd van Acbar, doch thans natuurlijk beter versterkt,
ook tegen vijanden van meer beteekenis dan waartegen
het destijds was aangelegd. Het gezigt, dat men geniet
van de uiterste punt van het fort, aan de zamenvloei-
jing van de Jumna en den Ganges , is verrukkend schoon.
Het water der eerstgenoemde rivier is veel helderder
dan dat van den Granges, en was nu zoo laag als men
zulks immer te voren had gezien; het verschil in wa-
terstand tusschen het drooge en het natte saizoen moet
zeer aanmerkelijk zijn, want de schaal, die tegen het
fort stond, was tot 50 voet gemerkt en raakte nu ter
naauwemood tot aan den spiegel der rivier. In het fort
zelf was overigens weinig te zien; ruimte bestaat er in
overvloed, gebouwen insgelijks en het arsenaal is in
goede orde en goed voorzien.
Er lag aldaar een cylinder van grijzen graniet ter
lengte van ongeveer 60 voet, waarvan de diameter on-
geveer 3 voet was, die van zeer vroegen tijd dagtee-
kende; hij was geheel bedekt met inscriptiën, die men
tot heden nog niet had weten te ontcijferen. Weinig of
iiiets was omtrent de geschiedenis er van bekend; in
afwachting hiervan ging men hem oprigten, ten einde
de aandacht er meer op te vestigen.
Intusschen genoten wij bij onzen gastheer de noodige
rust en ik inzonderheid werd daardoor weder in staat
gesteld de palankein-reis naar Benares andermaal te
185
ondernemen. Terwijl wij ons hier bevondea, kwamen
met de stoomboot van Calcutta twee dochters van den
huisheer aan, waarvan de eene nu juist uit Engeland
was gekomen, alwaar zij twee jaren had doorgebragt.
Er bevonden zich nog drie andere jonge dames bij , die
verder Hindostan in moesten, namelijk, twee naar Mow
en eene andere naar Simia; de jeugd vervrolijkte het
huis buitengewoon, terwijl diners en bals niet werden
vergeten. De lezer zal zich een denkbeeld kunnen vor-
men van de gastvrijheid, welke hier heerscht, wanneer
hij het aantal logeergasten in aanmerking neemt, dat
te gelijk alhier werd onthaald.
Den 23 vertrokken wij naar Benares. Des nachts
waren wij zonder dragers en konden niet verder; de
kapitein Caine trok hierop naar het dorp, wist spoedig
andere dragers te krijgen, wai^op wij onzen togt weder
voortzetteden. Op eenigen afstand van Benares kwam
het rijtuig van den heer Mainwairing ons weder te gemoet.
Den 24 namen wij andermaal onzen intrek ten zijnent ;
dien eigen avond was er een bal, waarop onder andere
gasten zich twee Vorsten bevonden, namelijk de Radja
van Deccan en de Nawab van Banda. Deze laatste, die
de inlandsche kleeding droeg, was een zeer aangenaam,
gedistingeerd man; het scheen, dat hij de positie van
Zijne Koninklijke Hoogheid best wist te vatten, waar-
over hij met opgetogenheid vervuld was.
Wij voorzagen ons hier van eenige dier manufacturen,
waarvan de vervaardiging Benares zoo beroemd maakt;
het is mij ondoenlijk die rijke stoffen te beschrijven. Hoe-
wel zij door inlandsche grooten worden gebruikt, wordt
mede eene aanzienlijke hoeveelheid naar Engeland uitge-
voerd; allen blinken zij uit door keurigheid van be-
186
werkmg en rijkdom van grondstoffen, het sijn, in
één woord, de prachtigsten, die ik immer heb gezien.
Natuurlijk gingen wij ook de stad bezien; met het rij-
tuig begaven wij ons derwaarts, doch bezochten haar in
draagstoelen, uithoofde de straten veelal te naauw zijn
om ze met rijtuig te passeren. De stad is zeer oud en
wordt zeer heilig geacht. Het meerendeel harer inwoners
is thans hindoesch ; daar hunne mohammedaansche over*
winnaars geene oppermagt meer over hen hebben, ont-
waart men duidelijk het onderscheid tusschen de tempds,
welke hier en in andere steden gevonden worden.
Er is hier een hoofdtempel der Hindoes en gewijde
runderen ontmoet men somtijds tot vervelend toe en in
de naauwe straten zeer te onpas. Die beesten loopen los
en vrij door de stad en leven van de liefdadigheid,
terwijl niemand hen leed zou durven doen, of eenig^i
hinder toebrengen.
Van het overgeblevene gedeelte van het observatorium^
Man Mundil geheeten, hadden wij een schoon uitzigt
over de stad , maar vooral van de hooge minareh's eener
moskee, gesticht door Aurangzeb; de plek, waar zij is
gebouwd, is bijna gelijk met het hoogste gedeelte der
stad. Hier vond men weleer eene der heiligste plaatsen
van de Hindoes, want hier stond eene hunner grootste
tempels, de Vishveshvur. Men vindt hier vooral, dat
dergelijk bewijs van tergende onverdraagzaamheid tot
blijvenden prikkel strekt aan den ouderlingen haat.
Deze moskee of musjeed heet Madhoray. Hij prijkt
met twee minareh's, die 147 voet hoog zijn, aan de
basis een diameter hebben van 8Vj en aan den top van
7ViVoet; zij zijn beroemd door hunnen stputen en sier-
lijken bouwtrant; wij beklommen ze, nadftt wij ons met
187
een vaartuig aan den voet des tempels in de nabijheid
van een ghaut, de Madhoray ghaut geheeten, hadden
laten heenvoeren.
Bij het bouwen dier moskee is het heilige der heilige ,
zoo zeggen de Hindoes, van zelf uit hunnen tempel in
een grooten put in de nabijheid er van gesprongen;
sedert wordt die put in groote heiligheid gehouden en
alle geloovigen offeren aldaar door er rijst en ander
voedsel, maar vooral bloemen in te werpen. Ten ge-
volge van den vreesseHjken stank, hierdoor veroorzaakt,
heeft het engelsch bestuur ter bevordering van den ge-
zondheidstoestand in het algemeen en als maatregel van
policie, het offeren aldaar verboden en planken voor den
put doen spijkeren; vervuld van vertrouwen en geloof,
drinken de fijnen zelfs het water uit dien put ! !
Benares is vol tempels, heiligen en groot vooral is
het aantal ghats of ghauts; dit zijn trappen en plaatsen
waar men gemakkelijk den Ganges kan bereiken, in
welke rivier ieder zich minstens eenmaal daags gaat was-
schen of baden. Die niet derwaarts kan gaan , laat zich
water van daar brengen. Men vindt hier derhalve voort-
durend personen, die zich baden en voornamelijk des
morgens van 9 tot 11 ure. Deze ghauts, die een sieraad
van Benares aan de rivierzij de zijn, vindt men over de >
gansche uitgestrektheid der stad langs de rivier. Zij
reiken van het hoogste gedeelte der stad tot onder den
spiegel van het water bij zijn langsten stand, ten
einde steeds in de gelegenheid te zijn in de rivier te
kunnen komen; in rigting en breedte verschillen zij op
alle mogelijke wijzen en worden slechts hier en daar af-
gewisseld door portalen en kleine tempels ; zij zijn hun-
nen oorsprong verschuldigd aan rijken, aan dweepers
188
en aan de ijdelheid, en dragen veelal den naam des
stichters of worden geheeten naar den tempel, waar zij
het digtst bij zijn gelegen.
Des vrijdags, den 26, vertrokken wij vroegtijdig,
ten einde deel te nemen aan eéne jagtpartij ; wij reden
in eene westelijke rigting, doch hadden met veel tegai-
spoed te kampen, dewijl de paarden spoedig vermoeid
waren en de koetsier den weg niet wist. Wij reden door
eene stad, waar de apen als heilig worden beschouwd,
zoodat men er oneindig meer apen dan menschen zag ;
naar hun rustig voorkomen te oordeelen, zou men gezegd
hebben, dat zij hunnen gelukkigen staat kenden en
waardeerden; de ramen zaten zoo vol apen, dat er geen
plaatsje tusschen hen open bleef. Toen ik den Prins
van Oude, Ekbal ood Dowlah, te 'sGravenhage ont-
moette, was een zijner eerste vragen of ik wel in zijne
heilige apenstad was geweest ; ik meende hieruit te mogen
opmaken, dat zij aan hem behoorde.
Het land, dat wij doorreden, was fraaijer dan al
hetgeen wij tot dus verre hadden gezien en. had minder
dan eenig ander gedeelte door de droogte geleden. Ein-
delijk bereikten wij de plaats onzer bestemming, een
vrij eenzaam gelegen huis, digt bij laag hout, in de
nabijheid van de Ganges. Wij vonden er een déjeuner
'gereed, maar geen verder gezelschap; daarbij vernam
ik, dat er onder het groote aantal olifanten, hetwdk
hier voor de jagt in gereedheid was, geene werden
gevonden, die behoorlijk waren a%erigt; dit beviel mij
in geenen deele, te meer daar het mij toescheen, dat
de uitrusting veel te wenschen overUet. Maar er was
nu niets aan te doen; wij moesten met ons drieën
gaan, zonder knecht of iemand om de geweren te laden
189
of de gansche jagt opgeven. Wij verkozen het eerste ;
weldra vertrokken wij met drie olifanten en bevonden
ons kort daarna in den jungle, van daar kwamen wij
in hoog riet, dat tot aan onze schouders reikte, zoodat
onze hoofden slechts er boven uitstaken. Het riet, dat
destijds in bloei stond, verspreidde een hoogst onaan-
genamen reuk en de stralen der zon, die wij voor ons
uit hadden, gaven er een blinkendén gloed aan, die
noch aangenaam voor het oog was, noch ons een hel-
der uitzigt verschafte. Dit veld strekte zich 25 mijlen
ver uit langs den oever van den Ganges, zonder dat
het door iets werd afgebroken dan door een enkelen,
afzonderlijk staanden boom. Mijn olifant was zeer voor-
zigtig; het goede dier kon evenmin iets zien als wij
en zijn gevoel Icwam hem dus zeer te stade. Somtijds
ging hij zoo langzaam en als het ware rondtastende
voorwaarts, waaruit ik begreep, dat de grond met gaten
en oneffenheden moest zijn, hetgeen ik later vernam,
dat werkelijk het geval was. Hoezeer ik hierdoor eeni-
germate werd gerust gesteld, hield ik mij toch over-
tuigd, dat wij geheel te vergeefs op jagt waren gegaan
en deze niets zou opleveren j want gesteld al dat wij
een tijger opdeden, dan zouden wij hem toch nimmer
in het gezigt krijgen en indien de olifant eens door
mogt gaan, dan was het einde van ons leed niet te
voorzien. Terwijl ik hierover nadacht, hoorde ik eens-
klaps het gebrul van een tijger in mijne nabijheid en
bespeurde te gelijker tijd aan den olifant, dat er iets
buitengewoons bij hem gaande was ; hij bleef niettegen-
staande dat zeer bedaard. Ik riep den kapitein Caine
toe, dat ik een tijger had gehoord; deze gaf mij ten
antwoord, dat hij hem reeds herhaaldelijk had gehoord
190
vn ried mij aan 'om mij doodstil te houden. Hieraan
voldeed ik onmiddellijk, hield mijn geweer intusschen
gereed, maar het liep hiermede af. Ik kon aan het riet
niet bespeuren of er een tijger doorliep, uithoofde het
koeltje het in beweging bragt; maar het was ook moge-
lijk, dat de tijger zich stil hield of dat hij achteruit
was gegaan. Nadat wij nog gedurende eenige korte
oogenbykken deze jagt hadden voortgezet, verzocht ik
die te eindigen of althans het rietveld te verlaten. Dit
gedaan hebbende, werd de jagt oneindig aangenamer en
leverde op eene antilope, eenige hazen en zwarte patrij-
zen. Ik had nu vooreerst genoeg van die soort van
tijgerjagteri !
Op onze vroegere rustplaats aangekomen, sloegen wij
een anderen weg in en voeren tegen Öen avond over
den G anges te Ram naggur , waar het paleis wordt ge-
vonden van den Radja van Benares, passeerden daar
den nacht, onder het genot van allerlei feestelijkheden,
diner, muziek en nautches ; vroeger heb ik er reeds met
een woord van gesproken en mag er nog bijvoegen, dat
men er weldra genoeg van gezien heeft. De nautch,
die wij hier zagen, was beroemd om hare schoonheid
en uiterst bevallig; zij was rijk en haar toilet ongemeen
kostbaar. Ik vernam, dat dè nautches gewoonlijk onder
duegna's staan en hare levenswijs hartstogtelijk bemin-
nen en dat zij , indien zij door haar uiterlijk slechts eenig-
zins schitteren, somtijds meer dan 1000 ropijen voor
eenen avond ontvangen; dit hangt natuurlijk mede voor
een groot gedeelte af van hare overige bekoorlijkheden.
Daarenboven hadden wij er een uitgezocht concert bij
van instrumenten, die mij ten eenen male onbekend
waren.
191
Wij logeerden hier geheel op de oostersche wijze in dit
oostersch paleis, dat door niets bijzonders uitblonk dan door
zijne schoone ligging aan den oostelijken oever van den
Ganges. Wanneer men het van die zijde beziet , inaakt het
een grootsch eifect , doch verdient meer vreemd dan schoon
te worden genoemd en wint niet, indien het van nabi)
in oogenschouw wordt genomen. Dat gedeelte, hetwelk
het mooiste en schoonste bevat, is steeds voor vreemde
oc^n gesloten en het overige verschilt zoo weinig van
andere dergelijke gebouwen of maakt zoo weinig ver-
tooning, dat het geene afzonderlijke beschrijving ver-
dient , te meer daar bij al die souvereinen de glans reeds
sedert lang is verdoofd en overal slechts les tristes restes
er van worden waargenomen.
Na de vermoeijenissen van den dag was de nachtrust
ons zeer welkom; wij sliepen in eene breede galerij , die
met gordijnen was afgesloten. De bedden , die wij hadden
(wij zouden ze kermisbedden heeten), verplaatst men
naar welgevallen. 'Ofschoon de Radja nog jong, en, zoo
wij vernamen, rijk is, heeft hij echter niet het minste
begrip van comfort naar onze denkbeelden en wijze van
beschouwen.
Den volgenden dag, den 27 , zouden wij andermaal ons
geluk op de jagt beproeven , doch aan een geheel anderen
kant van Benares; wij vertrokken derhalve in een rodjagt
van denEadja de rivier af, gevolgd door een ander vaartuig,
waarin de kombuis zich bevond , want wij zouden onder-
weg dejeuneren. Wij hadden vijf mijlen voor stroom
afgelegd, toen wij met het schoonste weder vóór Benares
kwamen , op het drukste . uur der badende bevolking.
Het gezigt op de stad vanderivierzijde, onder het genot
van heldere zon en frissche morgenlucht, is inderdaad
192
grootsch en prachtig en levert een schouwspel gelijk
geene andere stad ter wereld aanbiedt; de menigte ghats ,
de smaakvolle pagoden,, de groote, hooge huizen en
gebouwen, ald het w^ire zoo vele paleizen, aan de zijde
der rivier, die hier van lieverlede uitbogt, de overblijf-
selen van het observatorium, de hooge minareh's der
Madhoray, vooral de onbeschrijfelijke drukte der bevol-
king, de beweging van tallooze kleine vaartuigen, dit
alles leverde een tooneel op, welks beschouwing zoo-
danig onze aandacht bezig hield, dat wij ons vrolijk
déjeuner bijna vergaten. Hoewel personen van beiderlei
sekse hier te gelijk en door elkander baden, niettegen-
staande de dames zich al badende als het ware verklee-
den, gaat alles zoo ordelijk toe, dat onze argusoogen
niets konden bespeuren, hetwelk kwetsend voor de zede-
lijkheid was. Wij vergastten onze blikken op dit tooneel,
terwijl wij ons met den stroom lieten voortdrijven, tot-
dat wij, ook hiervan voldaan, doorroeiden en drie mijlen
beoosten de stad land haalden. Hier vonden wij olifanten
voor ons in gereedheid en onze jagt was nu bepaaldelijk
op antilopen; deze soort is zwart bruin op den rug,
wit onder aan den buik en heeft twee zieer lange, ge-
draaide horens ; door haar instinct geleid , houden zij zich ,
in grooten getale vereenigd, bij voorkeur op in uitge-
strekte vlakten, uithoofde zij beveiligd zijn tegen de
aanvallen van den tijger, die aldaar niet wordt gevonden.
Weldra waren wij op marsch met vier olifanten; ik had
er nu reeds dikwerf op geweest en mijne bewondering
voor dat voortreffelijke dier voortdurend zien toenemen.
De olifant heeft een vasten tred , en het beste oog moge-
lijk; hij mijdt niet alleen voor zich zelven, maar wanneer
hij voorbij boomen gaat, vermijdt hij de takken zoo
193
zorgvuldig, dat zijn berijder er geen hinder van heeft.
De streek, die wij nu doortrokken, was zeer schoon ; wij
zagen er koom te veld, benevens gramsoorten, welke
aan vrij hooge planten groeijen. Wij reden dwars door
het bouwland, en de oKfanten volgden achter elkander
langs denzelfden zoom van den akker en lieten ter
naauwemood een zigtbaar spoor na, maar aten tout en
marchant al wat' naar hun smaak was. Met den snuit
trekken zij een bos groenten uit den grond, slaan die
frisch tegen de pooten, ten einde de aarde er af te
krijgen, dan gaat die naar binnen, terwijl er al dadelijk
voor eene volgende portie wordt gezorgd en zoo gaan zij
op den duur te werk. Men schijnt dat hier te land zoo
gewoon te zijn , want niemand maakte er eenige aanmer-
king op, en toch kan een olifant bij dergelijke gelegen-
heid vrij wat aan; heeft men wat geschoten of valt er
wat op te rapen, dan geeft hij het met zijn snuit aan,
is de knecht of mahout er af gegaan, dan helpt hij
hem met den snuit of met een der achterloopers weder
op zijne vorige plaats en altijd met dezelfde bedaard-
heid en trouw. Het duurde lang alvorens wij ons zon-
derling jagtveld bereikten. Zoo ver ons oog kon reiken ,
zagen wij niets voor ons dan eene zandige vlakte en
hier en daar hout op enkele plaatsen aan den horizon.
Wij stegen hier af en trokken de vlakte in; na een
goed half uur loopens kwamen wij aan eene plaats,
waar kuilen in den grond waren gemaakt, omringd met
een wal door de opgeworpen spetie bevestigd; in deze
wallen, die slechts 1^2 voet boven den beganen grond
reikten, waren gaten. Een h, twee personen plaatsen
zich in een kuil en aldaar wacht men het wild af; het
is derhalve eene jagt ^ Taffut. Nu rijSt een paar
13
194
kavaleristen, een omweg makende, naar liet and^e «inde
der vlakte, waar zij weldraeene kudde antilopen vinden,
zij rijden er om heen, flankeren haar bestendig en met
bd^d , ten einde ze zoo doende naar de kuilen heen te
drijven, waar dan de jager er öp schiet. Er waren er bij
honderden , en regt aan den gang met haren springenden,
vrolijken loop en angstige schuwheid, zoodat wij daar-
door zoodanig werden geoccupeerd, dat et bijna aan
schieten niet werd gedacht, hetgeen daarenboven door
die kleine gaten geene gemakkelijke taak was; de jagt
midukte dan ook bijna geheel, want wij kregen er
slechts één, maar wij hadden wil van de reis en waren
tevreden over onzen dag. Tegen den avond tinkkeawij
van daar over land naar Benares; het land was zeer
schoon, hier en daar verhief zi«h een tem.pel van Boda,
waaronder er twee voorkwamen, die eene aanmerkelijke
hoogte hadden. De afstand, waarop wij ze zagen, was
zoo groot, dat wij slechts de algemeene trekken ervan
konden waarnemen , en ze bewond^en met het landschap ,
dat zij versierden.
Benares is eene der vruchtbaarste provinciën, o£9choon
het er des winters vrij koud en des zomers zoo heet kan
zijn, dat alles v^dort; ^ij breBgt voort graan en gram-
soorten, suiker, indigo, opium, zout en salpeter, dit
laatste wordt in zoo groo^e hoeveelheid in Hindostan
gevonden, dat het water hier en daar er door bederft
en de vruchtbaarheid aan vele tuinen wordt ontnomen.
De hoofdstad van deneelfden naam telt é ik 500,000
inwoners, waarvan het tiende gedeelte tot de belijders
van de mohammedaansche godsdienst behoort; er £^n
hier groote koojjieden gevestigd, alle soorten van tissus ,
brocades,bijbuterien worden er vervaardigd, wdke, met
195
den handel in edelgesteenten , een groot vertier aan de
plaats geven. De kooplieden hebben de gewoonte, zoo
als trouwens overal hier te lande, om schrikbarend
te overvragen,, waartegen niets beters te doen is dan
een allerbespottelijksten prijs voor hunne waar te
bieden.
Hoezeer wij ons steeds mogten verheugen in het smaken
van genoegens , die even aangenaam waten als geschikt om
onze kennis te verrijken en de tijd onbemerkt voorbij
snelde, werd ieder uur het verlangen naar boord en naar
de stoomboot*, die ons op de spoedigste wijze derwaarts
zou voeren, enweerstaanbaarder. Het was op den 80
Januarij, dat wij de verheugende tijding kregen, dat de
stoomboot in het gezigt was. Zij was tusschen Benares
en Allahabad aan den grond gevaren, en had daardoor
een dag verloren. Met de hoogste gevoelens van dank-
baarheid voor de heusche ontvangst bij den heer Main-
wairing genoten, nainen wij aldaar afscheid, waren in
weinige oogenblikken na de aankomst der stoomboot
ingescheept en verlieten kort daarop Benares; bij het
vallen der duisternis kwamen wij ten anker.
De stoomboot, waarmede wij den 31 den Ganges ver-
lieten, heette the Thames; zij was van ijzer gebouwd,
had eene machine van 60 paardenkracht en 3 voet diep-
gang ; zij sleepte een vaartuig , dat // flat" wordt genoemd,
^ voet diepgang had en the Baugaxutty was genoemd. Dit
vaartuig was regt achter haar vast met een balk, die
met eene mik of klaauw op de beide vaartuigen, om eene
stevige stut of paal, beweegbaar is, en dus het naderen
belet; daarenboven zijn er twee repen, die over blokken
loopen, aan beide zijden vast, om bij het wenden te
kunnen helpen in den zwaai, door de eene aan te halen
196
en de andere te vieren; beide vaartuigen hebbeu
een kapitein, schoon het flat uitsluitend voor passa-
giers is bestemd. Het is 120 voet lang, van boven
met een glad dek en zonnetenten, en beneden afgedeeld
in hutten, allen goed ruim, voorzien van badkamers , een
eetkamer, er is een kok en hofmeester, in één woord,
men is er zeer goed. Men ontbijt ten 9 ure, eet ten 3
en drinkt thee ten '6 ure; de vracht wordt geregeld naar
den afstand en bedraagt van Benares naar Calcutta 250
ropijen (ƒ312,50 n. c), doch bij de opvaart is die
hooger ; daarenboven betaalt men zijne voeding en drank
volgens tarief. De voorraad van levend vee is aanmer-
kelijk; het staat op het flat, middenscheeps op het voorste
gedeelte. Ieder passagier moet in zijn ameublement voor-
zien, dat wil zeggen, in zijn bed en waschgereedschap.
De geheele zijde van het flat is met ramen en jalousien
tot sluiting en om tegen de zon te beschutten, zoodat het
een zeer vrolijk en luchtig drijvend verblijf is. Er be-
vonden zich, ons zelven niet medegerekend , slechts drie
heeren, passagiers aan boord.
Nadat ik. met een woord heb gesproken van het vaar-
tuig, waarmede wij voeren, wenschik een en ander mede
te deelen omtrent de heilige rivier, die wij bevoeren,
naar aanleiding van hetgeen ik daarvan heb gelezen , de
ingewonnen informatiën, en hetgeen ik zelf heb gezien.
Hindostan is buitengewoon rijk in rivieren, waar-
onder er worden gevonden, die uitmunten in grootte
en bevaarbaarheid. Het is het Himalaya-gebergte , het
hoogste van den ganschen aardbol, dat het klimaat van
Hindostan bepaalt en te gelijker tijd als de rijkste bron
mag Worden beschouwd der zegeningen, welke door die
rivieren over het land worden verspreid.
197
Onder deze rivieren, op het Himalaya-gebergte ont^
;3pringende, worden drie hoofdrivieren aangetroffen, waar-
van de Ganges de voornaamste is.
De tweede hoofdrivier i's de Indus of Seinde ; zij ont-
springt aan de noordelijke zijde van het Himalaya-ge-
bergte, loopt westwaarts langs/ de keten, neemt, aan het
uiteinde er van gekomen, eene zuidwaartsche rigting aan
en na zich te hebben vereenigd met de vijf groote rivieren
van de Punjanb en eene menigte kleine rivieren, ontlast
zij zich even boven de golf van Cutsch in de indische zeei
De derdcy welligt de grootste van deze drie, is de
Bramapooter ©f Bnrrampooter — zoon van BraJna;
deze ontspringt y op een geringen afstand van den Indns^
insgelijks aan de noordzijde van het Himalaya-gebergte^
stroomt onder verschillende benamingen in eene oostelijke
rigting door Thibet,- wendt zich, na vele kronkelingen te
hebben gemaakt, oin het oosteinde van de Himalay a-ke-
ten, houdt vervolgens eene westelijke rigting, doorstroomt
Assam, loopt vervolgens zuidwaarts voort, valt onder den
naam van Megna inBeng;alen, vereenigt zich te Daccadoqr
middel van verschillende kanalen met den Ganges en stort
zich eindelijk in de golf van Bengalen in zee..
De Ganges — Ganga — ontspringt aan de zuidzijde
van het Himalaya-gebergte, te midden van eeuwigdu-
rend ijs en is, gelijk alle andere rivieren, aan haren
oorsprong slechts een beekje. Deze rivier verkrijgt eerst
eenige beteekenis en reuk van heiligheid nabij Gangoutri;
men wil, dat de berg of spelonk, dien zij aldaar door-
schiet, den vorm heeft van den bek eener koe; te Hur-
dwar komt zij van het eerste plateau of door de buitenste
en laagste rij bergen der Himalaya-keten, heeft vóór dat
zij die plaats is genaderd reeds eenige rivieren, opgeno-
108
men, loopt door het rijk van Delhi, langs de zuidzijde
van het rijk van Oude, ontmoet te Allahabad de Jnsma,
neemt die in haren loop op, welke laatstgenoemde rivier,
40 ik 50 mijlen westelijker uit het gebergte te voorschijn
gekomen, daarna steeds min of meer in eene evenwij-
dige rigting met haar is voortgestroomd ; van hier ver*
eenigd en magtiger geworden, vervolgt zij haren loop
in eene oostelijke naar het zuiden neigende rigting, door
Bahar en Bengalen, neemt vele rivieren op, waaronder
vooral de Soone of Saone moet genoemd worden ; eindelijk
vermengen zich hare wateren door verschillende takken
en bijstroomende rivieren te Dacca met die van de Megna
en zij stroomt in het oostelijk gedeelte van Bengalen
in de golf van dien naam in zee.
Deze rivier, die zoo veel toevoer krijgt èn van het
water der gesmolten sneeuw op de bergen, van den re-
gen, die daarop èn op het land in stroomen nedervalt
èn van de watermassa^s door eene menigte andere rivie-
ren aangevoerd, zet haren loop op de ongedwongendste
wijze voort; mogen er hier en daar landen worden ge*
vonden, waar eene soort van dijken tegen hare over-
stroomingen zijn aangelegd, deze strekken in geenen deele
om hare rigting te bepalen of haar eenigzins aan banden te
leggen. Zoo stuwt de Ganges hare wateren in den re*
gentijd voort, door niets gebreideld, zij bedekt alles
wat alsdan beneden hare oppervlakte ligt met eene on-
gdoofelijke kracht van stroom, vormt hier eilanden,
scheurt ginds landen weg, naar gelang die hare snel
vo(»rtgestuwde waterkolommen in den weg staan, hare
vaart hinderen of leiden , — vertoont zich hier aan het oog
als eene zee, heeft elders eene mindere wijdte, doch
blijft imjner eene verbazingwekkende rivier. Hare boor-
199
ien zijn op de. meeste pkatsen verre v^n schilderachtig ,.
kaal, ykk, sds of de bew^mër» der oeyeirs» h^re naUjiie^
yréezen^ wijl niet» hen teg&a hax&a toom beveiligt;
Duisseade Hujlen gioiids worden jasolijk» door haar ver-
plaatst m honderd dmzeBdeB wovden ev d^ov gedrukt
m vTBchtbaar gexoaakt.
£7 heistaat mtuixrlijk een groot yeischit ten opzigtc
vfm de die]^ en de stroomkracht deze^f rivier, naar
geiUmg vam het- ^rscUlend saizoen; het gemiddeld ver-
scibü vas den wiaterstaad is Sd voet. Zij is Ujmk in hare
gansehe mtgestrekthetd bevaarbaar; in hei zt»Bersaizoe&
eohter» is «ij: boven AHahabady of enkele plaatsen: waad-
baar, texwijl aan de oostelijke of kgeie zijd© ©ok gedu-
rende dm tijd, op e^ afstand van 300 mijlen van de
zee^ neg 5 vademen diepte is. Be stroomkracht is zeer
verscboUe^d en hangt geheel en al af van het saizoen
of van de plaatselijke gesteldheid; zij is derhalve hoogst-
onregelmatig en kan van ^< tot $ mijlen verschill^.
Het aanzie van den Qangea in dit saizoen ^a ia den
r^Bifcijd versohflt ^eer veel; dit. is. vooral het gevaj in .
Augustus» wasoieer het eensmdere Nijl is, maar op eene
grootere sehaal. Thans nu de rivier, betrekkelijk gesproken ,
i$ besloten binnen hare enge boorden, is 7^ uiterlijk nog
diesseifde woeste rivier, waarvan wij in ons land in Maas
en Waal slechts eeso. miniatuur-voorbeeld hebben, maar
die bovendTen , in vergelijking van den Ganges, beschaafde
rivieren zonden mogen genoemd worden. Doet de Gan-
ges ook nu in den zomertijd, door de rigting van zijn
stroom en wanneer er harde wind op staat , steile kanten
oiiKdaan of instorten, hij is door zijne stroomkracht
steeds eene gevaarl^e rivier voor de tarenden, zoodat
wij, niettegenstaande den weinigen diepgang der stoom-
200
boot, zoo dikwijls zulks mogelijks was, plaatselijke
loodsen innamen, uithoofde daarenboven het vaarwater
zoo voortdurend aan verandering onderhevig is.
De lezer heeft vroeger gezien, dat menige tributaire
stroom, onder anderen de Soane, die thans droog is,
eene breedte heeft van 4 mijlen en dft is misschien het
geval met meer kleine kanalen van die groote slagader;
in den regentijd verdienen zij den naam van groote ri-
vieren eerder om de breedte harer bedding, dan om hare
diepte. In het drooge saizoen brengen zij weinig of vol-
strekt geen toevoer aan den hoofdvloed, althans indien
hare bronnen niet zijn gelegen op het Himalaya-gebergte ,
maar zij haren oorsprong vinden in het land zelf.
De eerste arm van den Ganges is in het noord ten
westen van Calcutta; hij gaat, voorbij Cosimbazar, in
eene kronkelende rigting naar Calcutta en Vormt de
westelijkste monding van den Ganges. Deze rivier wordt
genoemd deBaugarutti, de Cosimbazar , de oudeGranges,
de Hooghly , de heiligste Granges, enz.; wij zullen haar de
Hooghly blijven heeten , die de meest gebruikelijke bena-
ming is. Hoewel deze bij hare afscheiding van den Ganges
in het drooge saizoen droog staat, of althans weinig.Water
heeft, wordt zij verder op de meest bekende, de meest be-
varen en, voor groote schepen , de best bevaarbare rivier ;
zij stroomt voorbij Calcutta, neemt behalve andere rivie-
ren de Dahmoudah en Roopnarain op en valt bij Saugor
in zee. Het is deze westelijkste arm of Hooghly, dien
wij zijn binnengekomen.
Verder komen er eene menigte armen en men rekent,
dat op een afstand van 200 mijlen van de monding der
rivier, pf, de kronkelingen medegerekend, op 300 mijlen
afstands van daar, de delta een aanvang neemt. De ver-
201
schillende uitwateringen beslaan mede eene breedte van 200
mijlen te rekenen van de Megna tot aan de Hooghly en
omvatten eigenlijk het gansche bovengedeelte van de
goK van Bengalen, of van 88» 40' tot 92» 20' lengte.
Deze delta, welke eene oppervlakte heeft van ongeveer
4000 vierkante mijlen, bevat de honderde eilanden gedu-
rende den loop van eeuwen gevormd. Naar gelang dier
formatie verschillen zij in grootte, vorm en zamenstel;
velen vloeijen nog dikwerf onder. Het eerste bewijs van
groeikiacht, dat men er bespeurt, is hout, Sundry ge-
heeten. Het is mij niet bekend, of dit Je eigenaardige
benaming is van deze houtsoort, welke er op voorkomt;
dan of men wil zeggen sund/ries^ verschillende soorten.
Evenmin weet ik, of hun naam van sundety verdeden,
moet worden afgeleid, maar wel, dat die massa eilanden
bekend is onder den naam van Sunderbunds. De kana-
len, tusschendeze eilanden, zijn meest allen bevaarbaar,
dewijl de uitspuijingen dier twee groote rivieren hier
diepte houden, aan de mondingen banken vormen,
welke later weder eilanden zullen worden. Deze banken ,
in de stroomluwte van ieder eiland geformeerd, steken
vrij ver in zee uit; dit zijn de zoogenaamde tails of
staarten der reven. Waarnemingen, gedaan bij het nazien
der zeekaarten, hebben aangetoond, dat die banken of
tails in tien jaren 1 ^ IVj graads minuut of 1 ^ IVj mijl
aangroeijen!
Het hout, dat op die eilanden wast, is niet van groote
waarde, en meerendeels tot niets anders dienstig, dan
tot brandhout; het is laag, woest, groeit geheel in het
wild en levert slechts weinige hooge boomen op. De
eilanden strekken tot een tamelijk rustig verblijf aan
tijgers en aan herten, het voornaamste voedsel der eersten.
202
ËenigejareiigeledeiiheeftzichteGalcattaeeiie maatschaj^ij
gevonnd tot aaiik€X)p di^ eilanden, althans der weste-
lijkste of het naast bij Sangor en Galcutta gelden eilan-
den; men heeft er ontgiimingen aangevimgen, rijst ge-
teeld en zout door verdamping aangemaakt, doeh hoe
goed de onderneming was op touw gezet — zij is niet
met een gunstigen uitslag bekroond gewor^n, hetwelk
vooral moet worden toegeschreven aan de ongezondheid
dier eilanden, daar niemand tegen de junglekoorts is
bestand en het gevaar, waaraan men aldaar is blootge-
steld, door hét aantal tijgers, dat er in huist.
Een verschijnsel, dat eigenaardig is aan de Hooghly
en weUigt aan alle mondingen van den Ganges en Megna ,
is de bare; dit is eene baar of golf, die met vreesse-
lijke kracht komt aanrollen, zich ongeveer 20 voet
verhefk en hare rollende of deinende beweging met eene
20 mijls vaart de Hooghly op voortzet. Des daags kan
men die baar op eeu grooten afstand zien, des nachts
kan men haar hooren. Die geduchte golf, die daar
komt aanrollen, is echter niet zeer gevaarlijk, indien
men zich slechts vertrouwend aan haax overgerft, dat
is, haar zoo veel mogelijk midden in de rivier afwacht,
^ant dan gaat de golvende beweging statig voort en
met eene min of meer sterke beweging is men er vrij
van; ontvlugt men haar daarentegen aan de kanten, of
wordt men er aldaar door overvallen, dan rukt zij alles^
mede voort, keert groote vaartuigen om, dewijl hare
golvende beweging aan beide zijden breekt en in hare
schuimende krullen sleept zij aUes mede, wat zij inbare
vaart ontmtoet.
De bore heeffc meest plaats in den zuidwest-moesson
en bi} laag water van springtijden. Zij wordt veroor-
203
zaakt door de botsing eener krachtige eb, die in den
regentijd hoogst aanmerkelijk is, en van een vloed,
welke bij springtijden in den zuidwest-moesson niet
minder sterk is ; deze ontmoeten elkander bij of omtrent
Diamondshaven en aan de watermassa door de eb a%e-
voerd, wordt die botsende, golvende kracht medege-
deeld, zij wordt als het ware teruggedrongen, hetwelk
inderdaad in zekere mate het geval is.
De Ganges levert -weinig visch op, wij hebben er
althans zelden bespeurd of ergens, waar ik de rivier
heb gezien of bevaren, een net of anderen toestel om
mede te visschen, waargenomen. De visch, welken zij
oplevert, is daarenboven slap en grondig; daarentegen
zijn er yde alligators of krokodillen, en dit is zeer
gelukkig, dewijl deze met de gieren, raven, enz., de
menschelijke overblijfselen, welke in den stroom worden
geworpen, wat eerder doen verdwijnen, dan anders het
geval zou asijn. De Granges is eene te groote rivier,
dan dat haar water door de duizenden van lijken, die
men er jaarlijks inwerpt, zou worden aangedaan; de
verbeeldingskracht werkte echter sterker op mij dan
de overtuiging, en ik was in het geheel geen liefheb-
ber van Gangeswater, dat sommige inlandsche grooten,
zelfs op 1000 mijlen afstands van de rivier, steeds
en bij uitsluiting drinken; hierdoor ontstaat er eene
broodwinning voor waterdragers, waardoor zij aan hun-
nen smaak in heiligheid kunnen voldoen. Op een der
schoonste villa's bij Gardenreach, even voorbij Port
William, was een inlander geplaatst enkel om de lijken
met een haak af te zetten, die door eene. plaatselijke
rigting van den stroom steeds daarheen worden gevoerd
en dit ging altijd door. Daar, waar het water zout wordt,
204
is er een overvloed van haaijen en schildpadden, ja,
zeer grooten worden overal in de rivier gevonden.
Ik heb te Calcutta water moeten innemen; men krijgt
tot dat einde een vaartnig op zijde en pompt dadelijk
het helderste water over. Dit vaartuig, dat onmiddellijk
naast het schip ligt, is dubbel of lievey heeft eene bun;
tusschen de beide bekleedselen is het aangevuld met
zand en hamerslag of staalvijlsel ; nu laat men de bui-
tenste communicatie los en het rivierwater, na alvorens
door het zand en hamerslag gedrongen te zijn, komt
helder als kristal in de bun en wordt vervolgens over-
gepompt; dit procédé is even eenvoudig als goed en
gemakkelijk. Ik heb het Gouvernement er op attent
gemaakt in mijn rapport, waarbij de vereischte teekenin-
gen waren gevoegd , want het zou op Java goed kunnen
toegepast worden, alwaar zulks zeer wordt gevorderd.
Het water van de Hooghly heeft, naar men zegt, de
eigenschap om het koper van een schip te zuiveren;
wij hebben dit in den volsten zin des woords bewaar-
heid gezien, want alle aangroeiselen waren er later van
verdwenen.
Na het bovenstaande van de rivier te hebben gezegd',,
mag ik hier gevoegelijk een woord laten volgen over de
Hindostaners, als varensgasten beschouwd. In dit opzigt
zijn zij, in mijne opinie zeer ten achteren, en dit is
te meer te bevreemden, daar de groote Qanges en alle
andere rivieren duizende vaartuigen dragen en de reizen,
op die wateren gedaan, inderdaad ondernemingen zijn,
die somtijds een jaar duren. De vaartuigen hebben allen
veel overeenkomst met elkander en men mag ze, het
verschil in grootte daargelaten, eensoortig noemen; zij
zijn planksgewijs op elkander gebouwd en van boven
205
met doorstekende balken verbonden; op deze balken
ligt de lading. Een dak van riet rust binnen beide
boorden en beschut de lading tegen regen; ter hoogte
van den top van het dak ligt weder eene barring van
losse planken, benevens hunne voorraad van rondhou-
ten en dit maakt het bovendek uit, steunende op stan-
ders, die mede op de uiteinden der balken staan. In Jiet
algemeen zijn hunne vaartuigen van achteren veel hoo-
.ger dan van voren, hetgeen het uiterlijk er van niet ver-
fraait; allen zijn van weinig diepgang, ten einde overal
te kunnen komen en verw heb ik er nimmer op kunnen
bespeuren. De inrigting dier schepen verschilt min of
meer, naar gelang van de plaats, waar zij zijn gebouwd
en te huis behooren; Welligt hangt dit mede af van
andere locale omstandigheden ; hieraan onderscheidt men
ze, want de Hindostaners zijn gedecideerde liefhebbers
om te doen wat vader deed, om het even goed of niet
goed. Het roer hangt altemaal aan touwen, is driekant
in het water en werkt door zijne grootte nog eenigzins;
bij 'kleine vaartuigen gelijkt 4iet roer meer op een riem.
De mast staat op Va van voren en wordt gesteund
door hoofdtouwen die allen aan de uitstekende einden
der balken zijn vastgemaakt, en dient tot het voeren
van zeil als de wind goed is; is dit niet het geval,
dan dient de mast voor de jaaglijn, die van den top
a%aat, waaraan op zekeren afstand verscheidene dun-
nere lijnen zijn bevestigd, waaraan de trekkers loopen,
die het vaartuig naar boven moeten werken en tot dat
einde worden gehuurd; voor een sober loon nemen zij
aan zulk een vaartuig, hetzij de geheele of slechts een ge-
deelte der rivier op te trekken. Zij loopen daarbij langs de
boorden of banken der rivier, somtijds tot aan hun mid-
206
den in het water, naar gelang van de rigting, die het
vaarwater heeft; des nachts, wanneer er gerust wordt,
slapen zij waar zij dit het gevoegelijkst knnnen doen.
Het is dit opwerken, dat de reizen zoo lang maakt,
want het laat zich ligt nagaan, dat zelfs een aantal
menschen een geladen vaartuig niet snel tegen stroom
kaa optrekken; gaat het vaartuig de rivier af, dan
worden zij niet gebezigd. Men zal zich nog eisn beter
iiée dezer inlandsche navigatie kunnen maken, wan-
neer in aanmerking wordt genomen , dat wij van Benares
tot Calcutta, voor stroom af, met eene stoomboot 15
dagen reis hebben gehad; wel ankerden wij altijd des
nachts, maar hadden overigens geen oponthoud, met uitzon-
dering van den tijd , die nu en dan verliep bij het innemen
van steenkolen. Intusschen worden meest alle goederen,
hetzij producten herkomstig uit de Boven-provinciën of
uit de lager gelegene streken , of uit andere wörelddéelen
aangevoerd, op die wijze van Calcutta geheel Azié' inge-
zonden. Men verbeelde zich daarbij niet, dat overal kan
worden aangelegd; dit geSchiedt slechts zeer zelden en
men is aldus uitgerust als voor eene zeereis. De inlan-
ders hebben hunne eigene assuradeurs; de premie, welke
betaald wordt, is zeer gering, namelijk, 1 è IVj per cent.
Bij gelegenheid dat wij den Ganges afvoeren, zagen
wij geheele vloten van inlandsche vaartuigen. Een heer,
die zich bij ons aan boord bevond, zag eenige zijner
menschen op schepen, die eene maand vóör hem waren ver-
trokken met eene lading indigo uit de omstreken van Agra
en bestemd naar Calcutta. Wij kwamen eene andere vloot
tegen, die een geheel regiment inlandsche troepen over-
voerde van Chittagong naar Merut, welke overj^aatsing
bijna een geheel jaar duurt. Zoo ontmoetteden wij ook
207
budgarow's; dit zijn vaartuigjes, jachten, uitsluitend
ii^erigt voor mzigers; diegenen, voor wie eene palan-
kein-ieis te duur of te vermodjiend is, reizen op die
wijze, hetgeen natuurlijkerwijze met andere bezwaren
gepaard gaat, die men echter vooraf kent. Jonggehuw-
djen, vooral dezulken die te Calcutta trouwen en in
eene ider Opp^-provinciën te huis behooren, reizen
vedal derwaarts in een budgarow en zijn zoo ongestoord
mogelijk gedurende den gelukstaat der honeymoon.
Voorts worden met die inlandsche vaartuigen zoowel de
luxuries als de noodwendigheden des levens heen en
weder verzonden. Sooverijen behoeft men bijna niet te
duchten. Kort geleden werd een engelsch officier, die
zich met zijne vrouw op reis bevond, op de rivier door
eene groote ovêrmagt aangevallen; toen hij zich wilde
verdedigen, riep mm. hem toe, dat men hem en zijne
vrouw in stukken zou snijden, indien hij zich te weer
stelde; wel wisten zij , zoo voegden zij er bij , dat hij welligt
eerst een paar zou doodschieten , maar daarop was vooraf
gerekend, zoodat dit hen niet zou beletten om vol te hou-
den. Gaf hij zich daarentegen over, dan zou men hem het
leven laten; hij voldeed hieraan en nu werd hem alles
ontnomen wat vervoerbaar was. Later heeft men eenigen
der roevers gevat, en deze zijn natuurlijk zwaar gestraft.
De streek, waarin de rooverij was gepleegd, heeft bij
omslag rijkelijk vergoeding moeten geven voor het ge-
stelene en men zal voor het vervolg wel zorg dragen,
dat zulks zoo gemakkelijk niet meer geschiedt.
Bengalen of liever Hindostan heeft nog daarenboven
eenp buitenlandsche navigatife; de schepen, welke in die
vaart worden gebezigd, worden in den regel door En-
gelschen gecommandeerd. De bengaalsghe zeelieden,
208
Lascara geheeten, zijn vrij goed en zeer vlug even als
dë Javanen 9 maar hebben ook dit met hen gemeen, dat
zij in gevaarvolle omstandigheden alle geestkracht ver-
liezen en men niet op hen kan rekenen.
Eens dat ik den heer J. Prinsep ontmoette, welke bij-
eenkomsten door mij steeds op zeer hoogen prijs werden
geschat , bragt ik het gesprek op deze aangelegenheid en
vernam toen van hem, dat ook de vroegere bevolking des
lands de zeevaart had beoefend. Bij die gelegenheid mijn
album met eenige engelsche verzen verrijkende, gaf hij
mij nog deze regelen, die toevallig betrekking hadden
op dit discours en op den tijd van ons verblijf in
Bengalen.
Calcutta, 15 Pebruarij, 1838.
//Er heeft steeds veel twijfel bestaan of de Hindoes ooit
/^zeelieden zijn geweest; dit punt is beslist geworden,
/y terwijl uw schip in onze rivier lag, door het ontdekken
//en ontcijferen van het volgende epithet in eene inscriptie
//op eene rots in Kalinga of Cuttack, welke omtrent twee
//eeuwen vóór de christelijke jaartelling dagteekent."
Mah^rd jena n^va vapara vidhivi s&a dena ;
d. i. By the great King well skilied in the laws of
navigation and conmierce. (2)
(1) Tekst in het sanscrit.
(2) Twee eeuwen v<5<5r onze jaartelling, dit was dus 1200 jaren
voor zij in aanraking kwamen met de Musulmannen , of nog in den
bidei van hun eigen bestuur; zie bladz. 62.
209
Den 31 stoomden wij met het aanbreken van den dag
verder en waren weldra aan een zeer moeijelijken doortogt ;
er lagen liier, namelijk, eenige concour-banken droog en
daar de rivier of liever het vaarwater aldaar bogtte en
de stroom in den naauwen doortogt zooveel sterker was,
werd er des te meer omzigtigheid gevorderd. Het flat
werd van de stoomboot losgemaakt, elk afzonderlijk er
door gebragt en beide daarna weder vereenigd. In dien
tnsschentijd gingen wij op de jagt , die echter niet veel
opleverde; een jonge krokodil,* dien ik geschoten had,
ontspartelde mij , toen ik hem meende op te rapen en
ontkwam. Des avonds ankerden wij te Gazypoor, gingen
dadelijk naarden wal om het monument van Lord Com-
wallis te bezigtigen, alsmede het groote etablissement,
waar de opium wordt vervaardigd, een product van
groote waarde; er heerscht eene stipte orde, en er
wordt een even naauwlettend toezigt vereischt als eene
goede bewerking. Het etablissement is ommuurd gelijk
eene vesting. Van hier is het, dat die massa opium wordt
verzonden, welke vérder de gansche wereld gaat ver-
giftigen. Het 'is eene aanzienlijke bron van inkomsten
voor de Compagnie, en een tak van industrie, welke veel
handen bezig houdt. Van Calcutta wordt de opium
met zoogenaamde opiumclippers naar China verzonden.
Werd de Keizer van China , die het gebruik er van in zijn
land op doodstraf, heeft verboden, gehoorzaamd en had
hij navolgers, dan zou Bengalen een groot gedeelte zijner
inkomsten missen. Indien er ijveraars en dweepers komen
om het menschdom te verlossen van eene slavernij
des geestes, de slavernij der opium, zullen de resultaten
even christelijk zijn, en voor het algemeen wel zoo
goed als die, welke men thans ziet tot stand gebragt
14
210
door de dweeper» van Wüberforce voor de afschaffing
der ligehamelijke slavernij. Het zou bet engelsche gou-
vernement even zeer, zoo niet tot hooger eer strekken,
indien het de kampvechter of liever de voorvechter wetd
der opium-afschaffers; maar daar zijn de Engelschen niet
van te huis, o&ohoon het gebruik van de opium, voorde
christelijkhrid en de menschelijkheid in het algemeen,
nadeeliger is dan de slavernij en al wat er toebehoort,
waarvan de bitterheid door goede wetten zou verzacht kun-
nen zijn |[eworden. Maar* zoo krachtig en positief tevens
zijn zij in hunne politiek, dat zij den onregtvaardigsten
oorlog hebben aangevangcsi om de eene slavem^ in stand
te houden, en nid; zouden aarzelen om een dergeLLjken
oorlog aan te vangen, ten einde de andere af te schaffen;
slechts één ding wordt er gevorderd, dat zij de sterksten
zijn, hetgeen de voornaamste grond of basis van hun volken-
regt uitmaakt. Bit alles n^empéche pas les sentiments en
hindert niet aan afschaffingsgenootschappen, bijbelge-
nootschappen, maatschappij voor vrede, enz., enz., enz.
Wat betreft het monument van Lord Comwallis, dat op
zich zelf niet grandiose is, dit verdwijnt in het niet in
een knd zoo uitnemend rijk in monumenten.
Met den dag zetteden wij den 1 Pebruarij onzen togt
voort, passeerden ten 9 ure Buxax en ankerden des
avonds niet ver van Chuppra. Den volgenden dag ver-
trokken wij weder vroegtijdig; wij ontmoetteden eene
opvarende boot dezer lijn, die Teeds drie weken reis had.
De Ganges leverde weinig op, dat onze aandacht kon
boeijen; wij hadden hi^r eeu/dier passages, waarvan het
vaarwater langs den wal voort ; daar de s1a:oom er zoo op
aanschoot, was de kant wel ZO voet hoog; door de kab-
belende beweging, welke de boot. veroorzaakte, vielen er
211
somtijds groote brokken in de rivier, hetgeen, naar wg
vernamen, wel eens groote ongelukken veroorzaakte,
want het gebenrt, dat kleine of riviervaartuigen, die
opgetrokken worden en bij toeval harden wind of kab-
beling van water ont^jaoeten, bedolven geraken onder
dergelijke instortende kanten , die vroeger door den stroom
zijn ondermijnd geworden ; wannen zij zich in de nabij-
heid van dergelijke kanten bevinden, zijn zij steeds aan
groot gevaar blootgesteld. De rivier was kort daarna
weder onafzienbaar breed; de droog liggende banken
waren goed bezet met krokodillen, een doelwit, waarop
wij ons in het schieten orfenden. Het is eene groote
soort, maar welke toch niet te vergelijken is bij die,
welke men op de reede van Batavia ziet; ook is de vorm
van den bek verschillend en de kleur helderder; indien
ik het wel heb, is het de alligator.
Des namiddags kwamen wij te Dynapoor en namen er
kolen in; kort daarna vertrokken wij naar Patna, waar
wij ankerden, daar wij een geruimen tijd buiten het
vaarwater aan den grond hadden gezeten.
Den 3 scheepten wij zeer vroeg 35 kistjes, elk van
5000 ropijen, met de noodige sauvegarde in; bij de
afsraart was reeds geld en opium als vracht aan boord
gekomen. Wij maakten hier veel haast, doch het hielp
ons niet veel , want de stoomboot geraakte weder aan den
grond, waarom wij de reis met het flat mét een klein
zeil voor den wind voortzetteden , overtuigd dat de stoom-
boot ons spoedig zou inhalen, hoewel wij niet zeker
waren of zij, door haren meerderen diepgang, niet een
der eilanden , welke alhier in de rivier liggen, zou moe-
ten omstoomen, dewijl zij hier juist uit het vaarwater
was. Een langen tijd daarna zagen wij eindelijk haar zwart
212
spoor in de lucht, en spoedig waren wij weder op sleeptouw.
Patna ligt aan den zuidelijken oever van den Ganges ,
en doet zich, van de rivierzijde gezien, zeer fraai
aan het oog voor. Verscheidene aanzienlijke gebouwen
en schoon geboomte doen er een hoog denkbeeld van
opvatten. De stad , het dorp of de gebouwen van Patua
strekken zich 6 mijlen ver langs de zijde der rivier uit,
en de plaats is sterk bevolkt. Er was hier weleer eene
hollandsehe factorij en het non plus ultra onzer oost-
indische compagnie. Veel manufacturen en salpeter worden
van hier uitgevoerd. Patna is eene oude stad en behoort
tot Bahar; tot hiertoe zijn de zendelingen van Alexander
den Groote geweest. Men vermeent, dat dit de plaats is,
waar het oude Palibothra was gelegen.
Tegen den avond ankerden wij , na regt over een wrak
te zijn gegaan, hetwelk ons echter geen nadeel deed.
Het nemen der wendingen, daar waar het vaarwater korte
draaijen noodzakelijk maakt , is niet gemakkelijk voor de
vereenigde lengte van stoomboot en flat, wanneer men
daarbij door een fiks tij wordt opgezet, gelijk hier het
geval was. Bij eene dergelijke gelegenheid deden wij met
het flat zulk een smak tegen den kant, dat ik minstens
eenige lasteü aarde aan boord verwachtte ; gelukkig was de
massa niet groot.
Op den volgenden dag, des zondags den 4, gingen wij
vroegtijdig weder vooruit; wij begonnen nu aan de
zuidzijde van den Ganges eenige heuvelen te ontwaren
en zagen , dat de grond steenachtiger werd»
Ten 4 ure legden wij aan te Monghir, ?.lwaar wij .
door de zorg en attentie van den Secretaris-Generaal
Prinsep , een paket brieven ontvingen — die uit Holland
waren van 18 Mei, 1837; — de brieven worden hier
213
uitsluitend en overal door voetboden overgebragt, Elke
bode, die tot berging der brieven een lederen zak draagt ,
brengt dien tot aan de volgende post, waar een aiider
er mede wordt belast; een dergelijke bode loopt steeds
op een draf en houdt zich voor niets op. Wij hebben •
er op onze palankein-reis dikwerf ontmoet en weinige
posten ter wereld zijn zoo goed georganiseerd als hier
het geval is. De brieven en couranten komen zoo ge-
regeld aan als mogelijk is, en hoogst zelden gebeurt het ,
dat een tijger zich met hen bemoeid heeft.
Wij verlangden Mongjiir te gaan bezien; reeds vroeger
hadden wij vernomen, dat het eene schooue stad was,
met sterke vestingwerken , vooral beroemd om hare
bazar en de meubelen, die er worden vervaardigd.
Shah Suja heeft Monghir, tijdens hij Onderkoning
was van Bahar, veel versterkt, eerst tegen zijn vader
Shah Jehan, later tegen zijn, broeder Aurang Zeb;
hij had hier een schoon paleis, doch hield gewoonlijk
zijn verblijf te Bahja MaBal, waar wij feter zullen aan-
komen. De stad dagteekent van vroegen, ja, van zeer
vroegen tijd, is schoon gelegen, aan de zuidzijde van
.den Granges, welke hiét eene groote bogt maakt, zonder
aan veel Verandering onderhevig te zijn, tóhoofde de
grond steen- of rotsachtig is, waardoor bedding en
boorden der rivier vastheid hebben. De roode muren der stad
schenen ons op eengrooten afstand van de rivier gezien, die
waarschijnlijk eene mijl zal hebben bedragen, zeer hoog toe,
en zoo het ons ons voorkwam , min of meer in gothischen
stijl gebouwd. Toen wij de stad eindelijk bereikten, was
de grootste drukte op de bazar of markt reeds afgeloopen
en wij zagen ons genoodzaakt het weinige , dat wij van
Monghir hadden gezien , voor lief te nemen.
214
Met het aanbreken van den volgenden dag vertrokken wij
weder; het vaarwater wordt alhier vermoeijelijkt door
klippen, waarvan er twee boven water rijzen, die nit
allerlei brokken schijnen zamengesteld en zoo zuiver
• mogelijk gespoeld zijn , hetgeen waarschijnlijk is ver-
oorzaakt door het afstroomend water, dat bij zijn ver-
schillenden stand al de aarde er zal hebben a%evo^d. Men
noemt ze de klippen van Jaqninara en Colgong. Op deze
hoogte hadden wij geen loods aan boord; wij liepen dan
ook des avonds aan den grond, de stoomboot ten minste ,
hetwelk zulk een hevigen schok veroorzaakte, dat de
ketting van den vereenigingsbalk brak en onze plecht
geheel werd opengescheurd en uit de naden geraakte. Na
veel worstelens werden wij weder vlot en ankerden met
den avond.
Met het aanbreken van den volgenden dag gingen
wij weder onder stoom. Wij passeerden eene zeer fraaije
pagode, die op eene klip was gebouwd, hetgeen ons
oog op eene aangename wijze verraste; er kwam vervol-
gens eene uitstekende punt als eene kaap te voorschijn,
die wel was begroeid, welk. een en ander ons met be-
hulp der verbeeldingskracht een* tooneel van den Rijn
voor den geest stelde. Ten 9 ure ankerden wij te Rahja
Mahal, alwaar wij steenkolen moesten innemen. Terwijl
sommige heeren al aanstonds ter jagt gingen, wendden
wij onze schreden naar de ruïnen van het uitgestrekte
paleis; te oordeelen naar de grootte en de ligging,
moet het in der tijd een der schoonste paleizen zijn
geweest. Het verloop van een paar eeuwen en de groei-
kracht aan dit land eigenaardig, hadden hier intusschen
een zonderlingen chaos doen ontstaan van boomen,
planten en bouwvallen, waarvan sommige gedeelten van
215
muren en vloeren nog met inscriptiën prijkten, die er
nog Tolkomen frisch uitzagen. Daar alles Mer verlaten
was en ieder kon nemen, wat hem a^istond, d«ed ik
mijn best om et ook wat van magfeig te worden, waairtoe'
ieder mij op de bereidwilligste wijze die behulpzame hand
bood; aUesr zat intusschen ïïog zoo* vast, dat wij' niet
dan met groote moeite een marm^eoi plint of steen
meester w^den, dien wij aan boord bragtemBet palieis,
thans een kolenhok der Compagnie, heefil joist op den-
kant der rivier gestaan; ie zwsyse inmren, ^<e dë zijmu-
ren eï vaai hebben uitgemaakt, aijn« in het water geval*
len en Hggem nog in d^ rivier. In de naJbijheid hiervan
stond een zeer merkwaardige baniaii-bo(»n, die zeer oud
was en derhalve geheel alleen eene soort van bosch uit-
maakte; men weet, da;t deze boom behoort tot die soort,
welke uit de takken wortels schiet naar de aarde,
die, eenmaal grond gekregen hebbende, zelven een
boom of stam worden en zich op die wijze uitbreiden.
De banian-boom, ook burr genaamd, door de natuur
aan deze landen geschonken^ strekt aan de bewoners
gedurende' de groote hitte tot eene soort van natuurlij-
ken zonnescherm. Deze boom, dien alle Hindoes min
of meer godsdienstig vereeren,, wordl door ieder in
hooge waarde gehouden, omdiat hij door zijne wijd
uitgespreide, schaduwgevende takken, en door zijne duur-
zaamheid, ZOO' hoogst nuttig» is. Hij wordt altijd bij
tempels en pagoden aangepoot, en waar deze laatsten
ontbreken, wordt onder zijn» groen loofdak dikwijls aan
Brama geofferd. De boom wordt oud, ja, onberekenhwr
oud daar de moederstam, zoodra de takken voedsel
krijgen uit de wortelen, die zij naar de aarde hebben
geschoten, uitsluitend zich zelven behoeft te voeden ;
216
de takken maken op die wijze voortdurend nieawe
gtammen, die zich als in het oneindige voortplanten,
waardoor men dergelijken boom niet oneigenaardig een
levend en zigtbaar stamregister of patriarchalen boom
zou kunnen noemen , waarvan het bestaan aan het altoos-
durende grenst. Voor zoo ver mij bekend is, kan zijne
vrucht door menschen niet worden genuttigd, doch de
kleine, tersroode vijg, die hij voortbrengt, voedt apen
en vogds in l^o.
Een der meest beroemde boomen van deze soort groeit
in Guzzurat op den oever der Nerbuddah en wordt
Cubbeer burr geheeten; deze boom, ofschoon dikwijls
door hooge vloeden geteisterd, beslaat met zijne voor-
naamste stammen en takken een omtrek van meer dan
2000 voet, terwijl de verspreide jonge takken, die nog
geene wortelen hebben laten zakken, of zulks beginnen
te doen, dien omtrek natuurlijk nog verwijden. Die
boom is in Hindostan beroemd onder de beroemden,
zoowel om zijne uitgestrektheid als krachtvolle schoon-
heid; hij telt drie honderd vijftig voorname stammen,
en indien de kleine of dunne stammen mede in bere-
kening worden genomen, dan klimt hun aantal tot op
drie duizend. Bij inlandsche feesten verzamelen zich
meer dan zeven duizend menschen onder zijn koel,
verfrisschend gewelf.
Wij bragten hét des avonds tot digt bij de Bauga-
rutti, welke rivier voorbij het voormalige dorp Hooghly
loopt, waarvan zij den naam aanneemt; jammer dat zij
thans te weinig water had, dewijl onze reis daardoor
zou zijn verkort geworden en wij daarenboven Moor-
shedabad, de oude hoofdstad van Bengalen, en Cossim-;
bazar zouden hebben gezien.
217
Den 7 passeetde» wij de Bangarutti en geraakten
aan den grond van des namiddags ten 3 ure tot
's nachts half twtialf. Des avonds hadden wij onweder
met regen, een eerste voorlooper van het kenteren van
het saizoen.
Den volgenden dag was het weder des ochtends nog
betrokken, doch het klaarde echter weldra op. Ten half
twaalf nre maakten wij te Colcommoii vast en namen er
kolen in. Deze plaats ligt aan de Padda of Gerai , eene
rivier of vaarwater, die verbazend kronkelt; hier bespeur-
den wij reeds eb en vloed. De rivier wordt nu nog bog-
tiger dan vroeger; bij eene der wendingen werden wij
zoodanig tegen den kant geslingerd, dat de spaanders van
het flat vlogen. De rivier of het vaarwater, — want zij
zijn schier iederen oogenblik in een ander water, — loopt
nu door Yessore, een voornaam indigo-district; allerwege
prijken fabrieken aan de boorclen der rivier. Wij stoom-
den dien dag — den 9 — laat door, ten einde Colna
te bereiken, dat ons ten 11 ure gelukte, waar insgelijks eene '
der opvarende booten lag. Toen zij den volgenden mor-,
gen vertrok, roeide ik haar na en werd ingewacht; ik
wenschte namelijk, mijn agent, den heer Cockerell en
den bekenden Baboo Dwakamath Tagore te spreken ,
die zich aldaar aan boord bevonden, bij welke gelegen-
heid ik tevens afscheid van hen nam. De stoomboot
was vol familiën, die naar Simlah en het Himalay a-ge-
bergte vertrokken, ten einde er den zomer door te bren-
gen. Men zegt, dat er geen schooner klimaat wordt ge-
vonden dan Simlah, en hare omstreken in het algemeen ,
bezit, terwijl daarentegen gedurende datzelfde saizoen,
in het lager gelegen Bengalen, groote hitte, regen en
vochtigheid heerschen. Ik geloof, dat groote,. en vooral.
218
plotselinge afwisseling van temperatutur voo? de gezond-
heid zeer nadeelig is; de levenswijze doet het overige.
Thans gaan de Engelschen veelal naar 'het Himalaya--ge-
bergte en ik wensch hartelijk, dat die gewoonte mees
algemeen moge worden, waartoe de vaart op den Cbnge»
tot een goed en aangenaam hulpmiddel kan strekken;
uithoofde echter goed en kwaad dedits betrekkelijk is,
worden er, naar ik heb gehoord, Engelschen gevondea,
die voor hunne gezondheid uvt Bengalen naar Java
gaan, verbeeld n, naar Java, dat ongezonde landi Ik
moet er echter bijvoegen, dat ik hen nooit over J»v»
hoorde spreken, zonder klagten te uiten, dat zij het
hadden afgestaan, zonder den wensch te openbaren,
dat zij het mogten herkrijgen, en dit gevoelen werd
algemeen gedeeld. La hun oog is het thans reeds een
gezond klimaat; naar hunne dastieke begeerlijkheid,
die nooit voedsel geno^ heeft, zal het weldra onmis-
baar zijn tot herstel hunner gezondheid ea voor hen,
die het volkenregt op hunne eigene wijze, en waar zij
kunnen, naar convenientie in praktijk brengen, wolf-
den er altoos pretexten gevonden, — gelijk er thans k
tort et i travers met de meeste onbeschaamdheid wOTden.
verkondigd; men leze Mj voorbeeld de Sevue Britan-
nique van December, 1852, n**. 12:.
Colna is de laatste plaats, die mea aanidoet, alvorens
Calcutta te bereiken, en Amr men nu d© Sunderbunds
in moet, voorziet men zich van kolen voor eene reia
van drie dagen. Wij namen 500 mounds in — een
mound weegt 80 pond. — Met groote belangstelling
doeg ik de navigatie gade, die wij dies morgens- va»
den 10 aanvingen; ten 12 ure warea wij in de Sttn*-
derbunds. In het bovengedeelte vindt men vele rijstvel*
219
den en ziet men niets dan een eentoonig, laag land;
wij ankerden ten half tien ure, uithoofde van den
zwaren mist, die opgekomen was, en bleven liggen zoo
lang die aanhield. Wij hadden destijds volle maan, maar
in dit saizoen heerscht hier dikwéïf een langdurige, zware
mist, gelijk het geval was toen wij ons aldaar bevonden.
Men wees ons den volgenden dag de plaats, waar een
tijger de boot des iiachts had geattaqueerd, niettegen-
staande zij vrij ver van den wal ten anker lag; hij
wondde een officier en twee man, doch zag zich ver-
pligt om, na gewond te zijn geworden, al zwemmende
naar zijn territoir terug te keeren. Honger moet somtijds
die tijgers tot eene woede vervoeren, die aan het onge-
loofelijke grenst. Eene andere stoomboot, van haar anker
geraakt zijnde, dreef tegen den wal en werd bij die
gelegenheid door verscheidene tijgers te gelijk aan-
gevallen, zoodat een twaalftal sipooy's, dat zich bij
transporten van gdd gewoonlijk aan boord bevindt, een
regulier gevecht had om de uitgehongerde tijgers van
boord te houden. Wij hadden steeds onze geweren
klaar, doch kr^en slechts een schot op een enkel hert.
De afstand tusschen de eüanden is zeer verschillend,
dan eens ligt eene. zee er tusschen beide, dders is de
doorgang zoo naauw, dat men bezvraarlijk tusschen de
takken der boomen door kan ; wij verloren op die wijze
eenige onzer jalousien, die openstonden. Des nachts voeren
wij een verkeerd kanaal in, dat echter vrij spoedig
werd bemerkt. Ten 1 ure ankerden wij, uithoofde van den
mist, welke er heerschte; ik moet hier echter bijvoegen,
dat het mij bijna onverklaarbaar voorkwam, hoe men,
zelfs Irij helder weder, den weg kon vinden in zulk een
doolhof van eilanden , die uiterlijk zoo zeer op elkander
220
gelijken. Zoodra de mist het toeliet , gingen wij op den
12 weder onder weg, vorderden goed en kwamen ten 4
nre in de Channel creek en door dezen in de Hooghly,
waar wij bij Cülpee ankerden.
Den volgenden dag zetteden wij onze reis in den nacht
voort naar Calcntta; ik had reeds orders naar boord van
de Bellona gezonden om naar Sangor te gaan, doch
men was niet verder gekomen dan bij Fort WiUiam ,
waar wij ons mede weldra bevonden. Het eerste dat mij
trof, zoodra ik aan boord kwam, was dat het volk er
zoogoed uitzag; het scheen- mij toe, dat zij allen een
duim waren gegroeid. Nadat ik nog eenige orders had
gegeven, keerde ik den 14 naar Calcntta terug, ten einde
mijne gddzak^i te regelen. Den 18 kwam ik voor goed
aan boord op de Bellona, die toen voor Kedgeree lag,
ging den 19 onder zeil en met behulp eener stoomboot
kwamen wij des avonds ten 8 ure op 8 mijlen van hét
vuurschip; hier verliet zij ons en stoomde terug naar
Calcntta, én nam tevens onzen Kapitein Caine mede,
die ons tot hier had vergezeld, en zijne hoogst nuttige
dienst als aide-de-camp bij Zijne Koninklijke Hoogheid
eindigde, welke betrekking hij met evenveel ijver als wel-
willendheid had vervuld ; steeds heefk hij door zijne vrolijk-
heid, kunde en onvermoeidheid, ons de reis nuttig en
aangenaam gemaakt en. mij de duurzaamste gevoelens
van achting en vriendschap ingeboezemd.
Toen wij ons ten 10 ure in de nabijheid van het
vuurschip bevonden, werd onze loods afgehaald en was
onze communicatie met HindostaE geëindigd ; de wind
was zuidwestelijk en mijne bestemming naar Madras
zijnde, schikte ik de koers derwaarts naar omstan-
digheid.
221
Na mijn vertrek het hoogst regehnatige zeeleven weder
aangevangen hebbende, stelde zich natuurKjkerwij ze voor
mijnen geest al hetgeen ik in Bengalen had gehoord en
gezien, waardoor tevens de indrukken werden verleven-
digd, die eene gelijksoortige reis, voor korten tijd op
Java gedaan, bij mij had achtergelaten; ongemerkt rezen
daardoor denkbeelden in mij op, die vooral hunnenoor-
sprong hadden in, en tot rijpheid kwamen door eene
vergelijking der betrekkelijk gesproken gelijksoortige
landen , welke ik beide zoo kort geleden had bezocht!
Ofschoon overtuigd dat godsdienst en klimaat, meer dan
andere oorzaken, invloed uitoefenen op de zeden en
gewoonten van volken, het eigenaardig karakter er aan
geven, had ik tusschen Javanen en Hindostaners ,
als afstammelingen van Hindoes, Budhisten, Moham-
medaiien, of van gemengde afkomst dier secten, beide
in tropische landen gevestigd, grooter overeenkomst
verwacht , dan er , naar mijn gevoelen , inderdaad tusschen
hen bestaat. Hetgeen Jacquemont in de aangehaalde woor-.
den op bladz. 51 zegt omtrent Hindostan, geldt nog met
meer kracht omtrent Java; weUigt dragen mijne op-
merkingen te zeer het karakter van oppervlakkigheid ,
zijn mijne oordeelvellingen, ten gevolge daarvan, misschien
gewaagd te noemen, maar te vergeefs zoek ik bij hen
naar die overeenkomst, welke een gemeenschappelijken
oorsprong der godsdienst aanwijzen (1) — van de vruchten ,
er door voortgebragt, spreek ik niet. In Hindostan ver-
(1) Het is er even zoo mede als met de christenen alhier; zou
een belijder eener vreemde godsdienst het bestaan van een gemeen-
schappelijken oorsprong vermoeden tusschen de christenen van
Bome en de protestanten ?
222
toont de godsdienst in hare uiterlijke plegtigheid meer
oorspronkelijkheid dan op Java. Men vindt op Java
Missigiets,maarde grootsche tempels met hnnne minareh's
heb ik er nergens ontmoet en wanneer men mij zeide : dat is
een islamsch of een hindoesch dorp , heb ik dat onvoorwaar-
delijk aangenomen , zonder dat ik eenig uiterlijk verschil
tusschen die beide kon waarnemen. Het islamismus is op
Java door priesters ingevoerd en minder krachtig dan in
Bengalen, waar het tevens door eene kern van tartaarsche
Musulmannen is gevestigd geworden. Nergens heb ik op
Java den God en huisgod van den Hindoe — het stuk steen,
waarvan op blz. 51 is gesproken, — gezien; van kasten-
verdeding, indien die bestaat, heb ik bij hen nimmer
iets waargenomen, behalve den aristocratischen geest
alle volken eigen. Moge dit nu eenig verschil daarstel-
len — daargelaten de oorzaken, die zulks doen geboren
worden , bestaat er mede verschil uit anderen hoofde —
er zijn ook punten van overeenkomst aan te wijzen. Zij
hebben met elkander gemeen: de kinderlijke liefde en
gehechtheid, waarmede zij offeren aan voorvaderlijke ge-
woonten, het diep besef van ondergeschiktheid aan hunne
opperhoofden, weinige behoeften, luiheid, diefachtigheid
en eene soort van aangeboren welvoegelijkheid, ten ge-
volge waarvan in die landen nimmer het oog of het oor
wordt beleedigd door vuile tooneelen of zedelooze taal,
waardoor men zelfs in de hofstad van ons land , bij zooveel
hooger beschaving , enz., bij iedere trede wordt gekwetst.
Groot daarentegen is het onderscheid, dat bij hen wordt
waargenomen wat betreft het gevoel van eigenwaarde, aan-
geboren trots of hoedanig men het verkiest te noemen, want
hoezeer de Javaan zeer ondergeschikt is aan zijne meerderen,
hen trouw dient, zij zuUen zich wel wachten hem te slaan
223
of te schelden, "wiUen zij zijne wraaklust niet gaande
maken; dit zit zoodanig in het bloed, dat iedere
Javaan steeds gewapend is. Dit vindt men bij den
Hindostanerniet, wiens lijdzaamheid mij somtijds onver-
dragelijk was. Zoo de kastengeest hierbij iets afdoet,
heb ik bij lederen Javaan ten minste de kris (1) gevon-
den, terwijl ik den Hindoe, uitgenomen de soldaten,
nimmer gewapend heb gezien. Dit onderscheid, om van
geene andere afwijkingen te gewagen, is reeds voldoende
om aan i% toonen , dat beide landen niet op eene en
dezelfde wijze kunnen worden bestuurd, dan voor zoo
verae hunne verschillende geaardheid en volksopvoeding
hierbij in het oog worden gehouden.
Hier boven zeide ik, dat er zulk een merkbaar on-
der schdkl bestaat in de uiterlijke plegtigheden , waarmede
in Hindo^tan en op Java de godsdienst wordt gevierd;
dit is ^venzeor het geval met eene andere maatschap-
pelijke instelling, wdke in beide lajiden gedeeltelijk op
het godsdienstig beginsd rust. Ik bedod hier de instel-
ling van den adel. Bij de Mohammedanen bestaart; geen
erfelijke adel, zij kennen die niet. Alle onderschei-
ding, alle aanzien en magt behooren aan de tijddijke
waardigheid, waarmede men is bekleed of de betrekking,
die men vervult, derhalve steunen invloed en magt op
verdienste of gduk. Dit is weleer de kracht of het ont-
wikkeUngs-vermogen geweest van alle mohammedaansche
sectai , die in dat opzigt met elkander overeenkwamen. In
Constantinopel zelfs , waar de afstammdingen van Othman
ten hoogste werden vereerd, ging die eerbied toch niet te
ver; het is bekend, dat de oudst.e van het geslacht
(1) Volgens Raffles heeft een der eerste Hindoevorsten het
dragen der kris ingevoerd.
224
van Othman de naaste tot de kroon (1) was en geens-
zins de oudste zoon des Sultans. Ten einde nu toch
slechts ^^ne Ujn te houden en het getal pretendenten
niet te vergrooten, werden vroeger de kinderen der zus-
ters en broeders des Keizers bij de geboorte geworgd
en alzoo eene pépinière gehouden uit des Sultans zonen.
Deze insteUing, in verband met hunne opvoeding sedert
Soliman IE, heeft menigmaal het geslacht van Othman
in gevaar gebragt van uit te sterven, en tevens mede-
gewerkt om het aantal prinsen en prinsessen zeer te
verminderen. Deze Keizer is, zoo ver ik weet, de eerste,
die daarvan is afgeweken, en Turkije gaat, gelijk in
zoo vele andere opzigten, vooral sedert de uitvaardiging
van den Hatti sherif van Gulhana, eene andere toekomst
te gemoet. Twee van 's Keizers zusters zijn gehuwd met
Pacha's, die sl^ zijn geweest; de beruchte Groot-vizier
Cosrew Paeha is mede slaaf geweest , en zulks doet dMx
te lande niets ter zake. Ook in Hindostan was dergelijk
beginsel aangenomen; ook dtór gold geen regt van
eerstgeboorte , zoo als men in de vorige bladen bij troons-
opvolgingen reeds eenige malen heeft gezien. Welke ook
de maatschappelijke rang was, dien men bekleedde, hetzij
die van Vizier, Onderkoning of anderszins, alles was perso-
neel, alleen het vermogen, dat men had verworven, kwam de
kinderen te stade in het verkrijgen van meer of minder
aanzien , gelijk overal het geval is > maar bij den dood
van een omrah of groote traden zijne kinderen weder
in het niet terug.
Wel heeft de geestelijke adel der Braminen sedert de
laatste 1000 jaren bestaan, wel bezitten zij naauwkeurige
(1) Tot het hoofd der natie, Sultan, Shah of Padishah.
225
geslachtregisters 5 maar die adel was geheel verschillend
in werking en pretensie van den adel op Java, die er
om zoo te zeggen grondwettig, stellig althans door
overlevering en in het bloed bestaat, goed is afgebakend,
welks titels naauwkenrig zijn bepaald en waaraan men
sterk is gehecht; deze adel maakt er als het ware eene
staatsmagt uit, hetgeen in Hindostan niet het geval
is. En of nu die adel de fait of de courtoisie bestaat ,
hij is er even sterk, heeft gelijken invloed als of hij
grondwettig, erfelijk was; feodale beginselen bestaan,
worden er ruimschoots in toepassing gebragt, ja, in meer-
dere mate dan in eenig land ter wereLd, gelijk onder
anderen blijkt in de taal van de meerderen tot de min-
deren en omgekeerd, en in de menigvuldige plegtigheden ,
waarmede op Java alle regerings- en hofzaken worden
behandeld. Hoe zulks in verband met het islamismus. en
de oorspronkelijke godsdienst is ontstaan ,. zou ik niet
kunnen verklaren. Mogelijk is het, dat ik dwaal, dewijl
schijn zoo ligt bedriegt, maar het is mij zoo voorge-
komen.
Wat den staatkundigen toestand der beide landen be-
treft, ten dezen opzigte wordt meer overeenkomst tus-
schen beiden waargenomen. Het eerste punt van over-
eenkomst is de wijze, 'waarop die landen in het bezit
zijn geraakt hunner europesehe verwinnaars; — het
tweede punt van overeenkomst wordt opgemerkt in de
steeds voortdurende ongeschiktheid dier volken om een
eigen bestuur te hebben.
Billijkerwijze zou men mogen verwachten, dat ik hier
liet volgen beschouwingen over het bestuur der beide
landen, vq^-gelijkingen daaruit getrokken. Ten dezen op-
zigte wensch ik mij te bepalen tot het mededeelen van
15
226
eenige denkbeelden, die geheel en al zijn gerond op
ondervinding en overtuiging; van de andere zijde acht
ik het overtollig in het breede nit te weiden over den
toestand, de roering en andere aangelegenheden, dier
beide landen, onderwerpen, die door zoo veel kundiger
mannen grondig zijn behandeld en in het licht gesteld,
uit welke bronnen ieder de verdschte kennis kan put-
ten, ten einde zich inzigt in die zaak te verschaffen en
er zijne overtuiging op te vestigen.
De wijze, waarop die landen in het bezit zijn geraakt
of wingewesten zijn geworden hunner tegenwoordige be-
heerschers, dit is geheel en al een natuurlijk gevolg van
de aanraking, waarin zij zijn gekomen met die volken. Van
de vroegste tijden tot op den huidigen dag moet in hunne
verdeeldheid, onbepaalde of betwiste erfopvolging de oor-
zaak hunner staatkundige zwakheid worden gezocht en
in hun onvermogen om zich zelven te besturen, welke
zwakheid zoodanig is, dat eene geringe europesche
magt, doch sterk door eenheid, en sterker nog door
veerkracht en vermetelheid, voldoende is geweest om
diehonderde millioenen menschen, huns ondanks, onder
een vreemd, ja, despotiek bestuur te brengen. Zoo ergens
ter wereld een despotiek bestuur mag bestaan, is zulks
hier het natuurlijkst, dewijl het uitgaat van den ver-
winnaar, en welk despotisme voor de massa der bevolking
niet slechts voordeelig is, maar het steeds zal blijven,
en dat oneindig beter is dan zij van geslacht tot ge-
slacht hebben gekend onder eigene souvereinen, brami-
nen, priesters, hoofden van welken naam ook. In den
volsten zin des woords werd daar bewaarheid : // que Ie
malheur des peuples faisait la grandeur des yois." Zou-
den bij hen, onder eigen bestuur, veranderingen ten
227
dezen opzigte kunnen ingevoerd worden, nadat dergelijke
stand van zaken geduïende bijna 1000 jaren heeft be-
staan, nadat zij gedurende 2> ^ S eeuwen in naauwe en
onmiddellijke aanraking zijn geweest met meer beschaafde
volken? En wat is het gevolg geweest dier aanraking,
der ondergane beproevingen, der verkregen ondervinding?
Welken invloed heeft zulks uitgeoefend op die verschil-
lende volken, hetzij bengaalsche Hindoes, bengaalsche
Mohammedanen, Paria's of javasche Hindoes en Moham-
medanen? Moet bij ons, ondanks ons zelven en in
gemoede de overtuiging niet gevestigd zijn, dat zij verre
van gelijken ^red te hebben kunnen houden met den
vooruitgang, die bij ons heeft bestaan, in tegendeel in
dit opzigt op gelijke hoogte als vro^r zijn gebleven,
niettegenstaande den krachtdadigen invloed, welke het
voorbeeld te weeg brengt, en dat toch hebben zij in elk
geval gehad, sedert zij met ons, met ons ook alsChris-
nen, in aanraking zijn.
Willekeur, ja, slavernij, hun door godsdienst, wet-
ten en gewoonten van de geboorte af ingeprent, waar-
naar ziel en Kgchaam zijn gebogen, is voor hen eene
tweede natuur geworden, en geven hun geen regt iets
beters te verwachten van hunnen verwinnaar. Het volk
had met zijne Radja's , priesters, brahminen , niets gemeen ,
dan de verpligting om hen te dienen met goed en bloed.
Zij hebben dus hunne verwinnaars met een onverschillig
oog zien optreden, en gewillig het hoofd gebogen voor
hunne hoogere zedelijke hoedanigheden.'' Deze hoogere
hoedanigheden, deze meerdere voortreffelijkheid, die wij
aan onze beschaving door de godsdienst verschuldigd
zijn, het zoogenaamde prestige, dat wij inboezemen, dit
moet bovenal worden gehandhaafd , zoo wel in het belang
228
van deu heerscher als van den beheerschte. Hierdoor is
het, dat Engeland en ook wij, betrekkelijkerwijs gespro-
ken, met zulk eene geringe magt voortdurend onze
opperheerschappij in die landen kunnen behouden en
handhaven. Het zijn beide verwonnen landen, beide
moeten het nog eeuwen lang blijven, uit den aanleg en
den drang zelven der naenschelijke natuur. Voor den
verwinnaar, die niet kan, noch mag terugtreden, is den
weg aangewezen, dien hij moet bewandden; bestendig
moet hij zijne meerderheid toonen , zijne regtvaardigheid
aan den dag leggen in de bescherming, die hij verleent,
en zorg betoonen voor zijne verwonneliigen. Met ge-
huichelde menschlievendhéid óf valsche staatkunde ver-
anderingen in hunnen maatschappelijken toestand te
weeg te brengen, zijn slechts halve of onvruchtbare
maatregelen te achten. Zoo die veranderingen echter
volstrekt en onvoorwaardelijk moeten doorgedreven, of
door een hoog , edel, maar fanatiek beginsel voorgeschreven
worden, zal men van zelven de zwarigheden ontmoeten ,
die de invoering er van in den weg staan, want de
eenige, de beste weg, waar langs die veranderingen
kunnen worden tot stand gebragt, is de weg der waar-
heid, het eenige middel is de godsdienst, maar de
vruchten er van kunnen slechts rijpen door langdurig-
heid van tijd en óok dit gaat met tallooze, zoo niet
onoverkomelijke zwarigheden gepaard. Indien wij hen
Christenen tot voorbeeld moeten stellen, Christenen vol
heerschzucht, hebzucht, eigenliefde en trots, na eene
vorming van achttien eeuwen, indien wij ons* als de
zoodanigen aan hun eenvoudig oordeel doen kennen,
indien wij ons blootstellen, dat eene nadeelige ver-
gelijking kan worden gemaakt tusschen onze leer en
229
onzen wandel, wat hebben wij dan van dien kant te
wachten ? Maar wanneer zij nog bovendien hebben
geleerd leeraren dier godsdienst te schatten naar hnn
gedrag, wanneer de weinige eenheid dier leeraren
hun onbegrijpelijk voorkomt, waarvan de een hun-
den bijbel ter hand geeft, terwijl de andere, de le-
zing er van verbiedt, hoe zal men dan verwachten,
dat zij liefde, eerbied, genegenheid opvatten voor
ons geloof of zelfs voor de beschaving, die er op rust.
Wanneer wij weten hoe zij eeuwen lang aan hunne
begrippen en godsdienst zijn gehecht, hoe het geloof
bij hen in het bloed is voortgeplant, hoe kunnen wij
met eenigen grond verwachten, dat hunne herschepping
van dien kant eene gunstige zijde zal aanbieden, een
werk van korten duur onder al de moeijelijkheden, ja,
schier onoverkomelijke zwarigheden, die er onafscheide-
lijk aan zijn verbonden. En al wordt er hier en daar
een gedoopt of een zieltje gewonnen, wordt hij dan
door dien doop beter staatsburger, landgenoot en Chris-
ten? Laat ons van onze eigene christelijkheid thans
eenige oprégtheid, eenige waarheidsliefde afv^ergen in de
beantwoording dezer vraag: Bezitten wij Java om zijne
bewoners tot Christenen, tot goede, gelukkige menschen
te maken ? — in elk geval toch slechts Christenen gelijk
wij zelven zijn — of is het niet de eenvoudige waar-
heid, dat, indien wij zulks trachten te verkrijgen, wij
het doen in ons eigen wel begrepen belang en voordeel ;
is het niet de waarheid, dat wij Java noodig hebben
voor ons staatkundig bestaan in Europa, nu wij door
vroegere regeringen in een toestand zijn gebragt, dat
ens eigen bestaan afhankelijk is geworden van het be-
houd van Java? Laat ons daarnaar alles regelen; laat
230
óns trachten te behouden, hetgeen wij hebben en ons
sterk maken door de krachten en middelen, die ter
onzer beschikking staan.
Ik heb durven zeggen, dat wij achttien eeuwen heb-
ben noodig gehad om tot dien ohristelijken toestand te
geraken, waarin wij ons thans bevinden, welke toestand,
in vergelijking van dien der eerste Christenen, veel
meer zoogenaamde beschaving vertoont dan echte chris-
telijkheid. En wat is er niet voor gezwoegd, wat zijn
*s menschen pogingen tot heden niet ijdel geweest, en
toch zal eenmaal de dag aanbreken, waarop alle knie
zich buigen zal voor den Heer ! maar wanneer?
en wij, die overtuigd zijn, dat alles door Hooger hand
wordt bestuurd, die in deze achttien a%eloopen eeuwen
zoo dikwijls teruggang kunnen waarnemen en nog dage-
lijks met ergernis aanschouwen, moeten wij niet tevens
vertrouwen, moeten wij ons niet overtuigd houden, dat
het groote voorbereidingswerk mede door Hooger hand
zal worden bestuurd, dat aUe overdreven regtstreeksche
voortgang, naar onze bekrompen begrippen, meer pleiten
voor ons ongeduld dan voor onze rede. Door lijden is
de Heiland zelf later verheerlijkt, en gelijk het mensch-
dom in het algemeen veel heeft moeten lijden om tot
de christelijkheid te kunnen geraken, welke wij tegen-
woordig bezitten, zoo zal het menschdom nog veel
moeten lijden , alvorens zijne verheerlijking alge-
meen of tot waarheid zal zijn geworden; die oogen-
9chijnlijke hardheid leert ons toch de godsdienst zelve,
want in welken staat of stand de mensch geplaatst is,
hetzij hij Vorst of slaaf zij , beide laden de verantwoor-
delijkheid op zich, de een van zijn schepter, de andere
van zijne boeijen , en hierin ligt de troost des Christens
231
en van deu meBsch in het algemeen, dat een volmaakt
regter hem zal beoordeelen!
Keeren wij tot ons meor practisch ten-ein terug. Wij
mogen ons verblijden in eene menigte gebeurtenissen,
vooral tot deze tijden behborende,die, naar ons eenvou-
dig oord^l en gevoelen , een sterken straal van hoop doen
doorbKnken, welk vooruitzigt op geschiedkundige gronden
steunt y en er door bevestigd wordt. Tot deze gebeurtenissen
behooren onze vestiging en uitbreiding op Java en in den
oosterschen archipel , die der Engelscben in Azië , waar het
licht des christendoms, nu eenmaal ontstoken, hoewel
nog dof en flaauw, te eeniger tijd, hetzij vroeg of laat,
met electrike helderheid zal schijnen. De onderneming,
welke de Amerikanen tegen Japan beoogen , zal daartoe
van hare zijde bijdragen; maar bovenal kan e^ zal daartoe
krachtdadig medewerken de val van het ten ondergang
neigende rijk van Mohammed, wdks ondergang die van
zijt geloof in zich sluit, dat kracht , luister en magt
te gelijk verliezeBjde,van alle kanten aangevallen, onder-
mijnd en in aanraking met Christenen, zoowel in Turkije
zelf als in Azië, Algiers, Java en in den oost-indischen
archipel, de val van dat rijk moet van hoog belang
worden geacht in de groote wereldzaak des christendoms
en der beschaving. Want heeft het christendom en de
beschaving, naast het bijgeloof^ door heerschzucht er in
gebragt en gevoed, grooter geesel en krachtdadige
bestrijder gehad dan de Mohammedaan? Ik geloof
het niet.
Onder deze verblijdende gebeurtenissen behooren, zoo
zeide ik hier boven, onze vestiging en uitbreiding op
Java en in den oost-indischen archipel Wij hebben beide
de eer en het geluk door onze meerderheid aldaar boven
232
den oorspronkelijken bewoner uit te blinken ; wij hebben
het onschatbaar voorregt in de groote wereldzaak mede
te zijn geroepen tot het vervullen eener gewigtige rol -^
en dat alles onder het genot van vele stoffelijke vóor-
deelen. Uit welk oogpunt men Java ook moge beschou-
wen , hetzij wij daarbij den blik vestigen op zijn rijken
bodem, op het goedaardig karakter der bevolking, op
den aristocratischen geest, die er in het bloed zit, op
de regten, welke wij er op hebben, of om den wille van
het christelijk voorbeeld, dat wij geroepen zijn hen te
geven, Java is en blijft de schoonste parel aan onze
kroon, die tevens het diepst is gevat in het bloed onzer
voorvaderen. Op dit punt zal er in het algemeen wel
eenstemmigheid heerschen; — minder is men het eens
over het beleid van bestuur en de verchristelijking , en
inderdaad ik geloof dat het, met den thans heerschenden
volksgeest, moeite zal kosten om een beleid daar «te
stellen, geUjk door de omstandigheden werkelijk wordt
gevorderd, namelijk, een goed practisch en toch zedelijk
beleid, want maar al te dikwerf verlaat men den eenvou-
digen, natuurlijken weg. Ik voor mij zeg openhartig
mijn gevoelen, en verklaar rond weg, dat, naar mijn
oordeel , het geluk van Java , — in verband met ons geluk
en voordeel voor als nog, in verband met het bestaand com-
promis en met de hoogte , waartoe onze en hunne beschaving
is geklommen, dat het geluk van Java alleen kan worden
bevorderd door de handhaving van een autócratiscA bestuur
aldaar — dat niets daarop nadeeliger invloed kan uitoefenen,
dan den Javaan , te regt of te onregt , het vertrouwen op
dat bestuur te ontnemen, want dit vertrouwen eenmaal
verloren zijnde, zou zelfs een volmaakt bestuur daar
magteloos zijn, — en dat zonder dit vertrouwen geen
233
bevredigend resultaat wordt verkregen, wat betreft de
beschaving, de verlichting of de verchristelijking der
bevolking van dat schoone land ! (1)
.Ik wil hier nog bijvoegen, dat ik op mijne reizen
dikwerf in aanraking ben geweest met zendelingen, vooral
met de heeren Swart, Reeder en Hermans op Celebes,
die door leer en wandel ongeloofelijk veel goeds hebben
gesticht in deMenehasse; ditzelfde mag worden gezegd
van de zendelingen in Moa en elders, wier namen mij
nu niet te binnen komen. Ik heb hunne kerken en
scholen bezocht en heb verbaasd gestaan over hetgeen
ik zag en hoorde. Geef een gezang op, zeide eens een
dier heeren; ik deed zulks en terstond werd het door
een zestigtal aanwezige kinderen in het maleisch en uit
het hoofd gezongen en wel even goed, zoo niet beter
dan men het in ons land in vele kerken uit het gezang-
boek doet. Het gedrag der bevoDdng was kinderlijk,
zacht en goed ; een dergelijk gunstig resultaat was ver-
kregen, doordien de bevolking van deze oorden schier
buiten alle aanraking met die van andere streken was
gebleven. Maar het waren daarom nog geene Christenen,
(1) Het zij verre van mij, dat ik onze voorvaderen iets te laste
zou willen leggen bij de menigvuldige wonderen door hen verrigt
tot het verkrijgen dier bezittingen. De goedaardigheid van het
nederlandsche karakter , zoo in overeenstemming met dat der
Javanen , heeft misschien het meest bijgedragen tot de bevestiging
van hnn gezag in die bezittingen en hun rustig verblijf aldaar.
Maar in het belang der verchristelijking hebben zij gedwaald ^ door
tot de Javanen af te dalen , in plaats van hen , door hunne meer-
dere beschaving en christelijkheid, tot zich op te voeren. Dit liet
zich vroeger zeer duidelijk bespeuren in het aannemen van de
javasche kleed.erdragt, van hnisselijke en andere gebruiken, zoodanig
dat sommigen zelfs de moedertaal hadden vergeten. Deze époque
is thans insgelijks voorbij, maar heeft natuurlijk beschaving en
vooruitgang in den weg gestaan.
234
veel mindei waren het onze landgenooten geworden
uit een staatkundig oogpunt beschouwd. Die menschen
daar hielden veel van de zendelingen en van de enropesche
autoriteiten, maar elke goede bejegening zou aldaar het-
zelfde gevolg hebben gehad. Eene groote en algemeene
klagtder zendelingen was deze: dat naar mate de kin*
deren menschen werden en dus de scholen moesten ver-
laten, om plaats te maken voor anderen, alle zaden des
christendoms, vroeger ontki^nd, al aanstonds weder
verstikten, en het oude bijgeloof au galop er weder
inkwam als ware er niets gedaan. Het waren dus
papegaai-christenen.
Ik wil hiermede niet beweren, dat zendelingen of
geestelijken niet hoogst nuttig kunnen zijn, dat het
beginsel niet goed is; dat, indien er bekeering en be-
schaving komen moet, die niet op deze wijze moet
geschieden, volstrekt niet, maar het is, naar mijn oor-
deel, niet in overeenkomst met ons eigen toestand in
die landen; wij behooren zelven eerst christelijkheid in
onzen wandel aan den dag te leggen, het voorbeeld, de
beste en meest afdoende les, moet werken, wij behooren
zelven eerst Christenen te zijn, alvorens wij Christenen
kunnen vormen, want het is niet genoeg te roepen:
Heere! Heere! Ik houd mij overtuigd, dat, indien er
geene andere zendelingen of dominé's werden heenge-
zonden dan dezulken, die doordrongen zijn van echt
christelijke deugden, die geroepen mogen worden geacht
tot het vervullen dier hooge en schoone taak, ook dan
nog hunne vereenigde krachten eeuwen lang zullen gevor-
derd worden , alvorens die volken op het standpunt zullen
gebragt zijn , waarop wij hen zouden wenschen te zien en
waarop wij zelven zouden behooren te staan.
235
Als volk zijn zij, wat hunne opvoeding betreft, nog
in de eerste jeugd ; gering is hunne zedelijke ontwikkeling
en veel tijd zal er derhalve nog verloopen, alvorens zij
in staat zullen zijn den waren geest van het christendom
te kunnen bevatten ; dat is mede het geval ten opzigte van
de meeste onzer maatschappelijke instellingen. Hen hiertoe
voor tebereiden, zou legers van zendelingen vereischen en
daarenboven eene krachtige hand , die hen gebiedend leerde
kastengeest, gewoonten, eerbied voor hunne landsover-
heden af te leggen. Dit alles behoort eerst te worden
uitgeroeid en deze taak is verre van gemakkelijk, want
ofschoon de oostersche glans aller oostersche souvereinen
bijna geheel en al is verdoofd, houden de overwinnaars in
beide landen , door het pensioneren der souvereinen, nog-
thans zelven het beginsel levendig , zoo zij het door het
pensioneren zelfs niet aanvuren ; zoo lang toch de oor-
spronkelijke souvereinen bestaan, blijft tevens de hoop
bestaan op herstel en herlevendiging hunner nationaliteit,
beide als godsdienst en als volk, maar tevens blijft er
niet slechts gevaar bestaan van optand tegen ons gezag,
de kiem bUjft aanwezig van onzen volslagen onder-
gang aldaar. (1)
Het is intusschen klaarblijkelijk, dat er een groot
eompromis bestaat, i&t nogtans door onze nieuwerwetsche
Las Casassen willens of uit onwetendheid wordt voor-
bijgezien, waardoor hun heilige ijver in een onstaatkundig
en hoogst gevaarlijk dweepen verandert.
(1) De Regent van Bezoeki, wel bekend op Java, zeide ray
woordelijk het volgende: „Wij hebben het zeer goed thans en
„kennen onze positie. — Wij zijn magtig genoeg om al uwo
„ landgenooten in éénen dag nit Java te jagen. — Maar wat zon-
„dcn wij er bij winnen. Wij zouden ons onderling verschearen en
„ vernielen. " Avis au lecteur.
236
Naar mijne overtuiging is niets beter geschikt tot
het behoud dier kostbare bezittingen, tot bevordering
van het geluk en de beschaving der verwonnen volken,
dan een krachtig bestuur, waarvan de ondergeschikten
waardige dienaren mogen genoemd worden, die, de ge-
bruiken en bijgeloovigheden der verwonnen volken eer-
biedigende, hen allengs tot bewondering leiden van het
gevestigd gezag, hen tot dankbaarheid stemmen door
regtvaardigheid en zachtheid van bestuur. Dan kan de
invloed van dien geest, door den tijd versterkt, daartoe
medewerken, zoodra door regtvaardige belangstelling het
vertrouwen op dat bestuur en de aanhankelijkheid aan
hetzelve als het ware in het bloed zijn overgegaan , ö^^
zijn geworden. Eerst behoort de maatschappelijke of
staatkundige verbroedering, — die van het stoffelijk be-
lang, — tot stand te worden gebragt, en daarna de
christelijke verbroedering, die later hand aan hand tot
rijper ontwikkeling komen.
Mijn verblijf in Indië, en vporal in Bengalen, heeft
mij van alle eutopiën omtrent kolotiaal bestuur genezen,
en zulks is alléén te weeg gebragt door den eenvoudi-
gen , praktischen gang van het bestuur aldaar. Ik erken
het, beschaving en geest des tijds moeten gehuldigd
worden, behooren te volgen, maar ik zie die niet voort-
vloeijen uit eigen verde^heid, daar waar eendragt zoo
gebiedend wordt gevorderd, ik zie die evenmin voort-
vloeijen uit het slecht werkend voorbeeld van gebrek
aan ondergeschiktheid en het allerminst uit het onge-
duld naar eene te vroege of ontijdige emancipatie in
het godsdienstige en in het maatschappelijke, of liever,
door aan die volken eene godsdienst op te dringen,
hen maatschappelijke regten te willen geven, die zij;
237
noch kennen, noch begeeren, noch bevatten kunnen.
De* geschiedenis, die rijke bron en steun voor eigen
ondervinding, Kgt voor ons open. (De lezer verlevendige
zijne herinnering een oogenblik bij die bladen, welke
ons het verlies van Brazilië leeren.) Java heeft altijd
in dezelfde betrekking tot ons gestaan, gedurende al
onze groote staatsverwisselingen. Nimmer echter, ik
mag dit gerusteUjk zeggen, was het bestuur zoo krach-
tig door eenheid; althans kon en moest het zoo krach-
tig zijn als thans , nimmer was onze toestand zoo goed
a%ebakend als thans en welke vruchten zijn wij op
het punt geweest van er gedurende de laatste vier h, vijf
jaren van in te oogsten. En wat wordt er door ideologen
al niet gedaan en geschreven om ons gezag te vermin-
deren tot eigen verlamming, welke pogingen worden
niet in het werk gesteld om het prestige geheel te doen
wegvallen , en waarom ? om ten koste van het geheel
eenige ijdelheid te bevredigen, zich over eene te leur ge-
stelde hoop te wreken, of chimères na te jagen. Hoe dik-
werf wordt op Java het bestuur van Daendels en zijne
nagedachtenis niet ingeroepen? En inderdaad die groote,
doch miskende man, verlaten en slechts steunend op de.
hulpmiddelen door zijn eigen genie daargesteld, heeft
meer goed gedaan aan het moederland, aan alle opvol-
gende besturen op Java, aan Java zelf, dan alle dominés
en politieke betweters in Nederland en op Java te
zamen genomen ooit hebben gedaan, indien het tegen-
deel soms daarenboven niet klaarblijkelijk is geworden. (1)
(1) Ik heb op Madara den Panambahan yan PamakaAsan gekend ,
die het als zijn hoogsten eertitel boiBchoawde aide de camp van
Daendels te zijn geweest. Daendels bevond zich in een geheel bui-
238
Zoo lang het er nog zoo verre van verwijderd is,
dat volmaaktheid schem^ aan de kim, laat ons dan
naar de leer van het gezond verstand van twee kwaden
het minste kiezen, — dat kwaad, waarvan wij de gevol-
gen niet slechts kennen , maar waajrvan wij de nadeelen
knnnen verminderen, zoo niet gdieel voorkomen. Dat
zij , die ter wille van het algemeene welzijn de ontijdige
ontboezeming hnnner liberale gevoelens op Java niet
knnnen onderdrukken, dat zij van daar gaan, getroos-
ten zij zich die opoffering — indien het opoffering mag
worden genoemd — ter bevordering van het algemeen
nut, maar dat zij, helaas! niet alles op het spel zetten
om hunne ij.delheid, gekwetste eigenliefde of hebzucht
te bevredigen!
Vivent les principes, périssent les colonies, is waar
en mooi, maar het is minder toepasselijk v66r dat vüe
menschen 6f onfeilbaar, óf Engelen zijn geworden, en
het allerminst is zulks toepasselijk op gouvernementen
tengewonen toestand ^ had geen stenn dan in zijne energie; ieder
beschouwde zijn toestand als onhoudbaar, maar zijne energieke
maatregelen, welke niet te min dikwerf tiranniek waren, hebben
op Jaya geene schipbreuk geleden, en waarom niet? Het Tolk was
aan dergelijke handelingen gewoon en de grooten aldaar hebben
nooit andere beginselen gehuldigd. De geschiedenis van ieder volk
levert daarentegen menigvuldige bewgzen op, dat door volksge-
woonten en opiniën te trotseren , groote gebeurtenissen hebben plaats
gehad, waarvan de oorzaken betrekkelijk gering mogen worden
genoemd, die echter door individnëlen overmoed en minachting
voor den geest en de gewoonten des volks waren uitgetart. Daendels
heeft op Java door zijne tirannie de groote wegen doen daarstel-
len. Wat is meer geschikt om beschaving en ontwikkeling te bevor-
deren dan het vermeerderen der middelen van gemeenschap — en ,
wie zal hem laken voor hetgeen hij heeft gedaan — wat heeft
het opvolgende bestuur meer in de hand gewerkt dan die over-
fichoone wegen!
239
als Hindostan, Java en Algiers, die landen zijn en blij-
ven vooreerst bestendig in staat van bel^ en en principe.
Er znllen erwelligt worden gevonden, die van oordeel
zijn , dat ik Machiavellistische gevoelens huldig of verkon-
dig, die vermeenen, dat ik geen echt liberaal, niet op de
hoogte van mijn tijd ben. Eene dusdanige beoordeeling is
mij tamelijk onverschillig. Ik heb voor mij zelven de over-
tuiging , dat ik de ervaring , door mij in 's lands dienst ver-
kr^n, even goed ter toetse mag brengen als zoo vele
anderen; ik heb mijne beginselen nimmer verloochend,
ze openbaar verkondigd, waar ik meende, dat zulks nuttig
kon zijn, en te vergeefs zou ik bij mij zelven andere
beweegredenen zoeken, dan mijne vaderlandsliefde en
gemoedelijke overtuiging.
Dictatuur moei^ bestaan in wingewesten of in zulke
hoogst precaire bezittingen. Dat die dictatuur omstraald
behoort te zijn met het eerste en hoogste afschijnsel
der Godheid, namelijk, met regtvaardigheid en zacht-
moedigheid om die voor hen dragelijk, ja, aangenaam te
maken, dit is zeker, maar tevens wordt de dictatuur
doeltreffend en wij waardig die te hebben en te behouden.
Niet zonder reden is deze dictatuur in Bengalen en
op Java verschillend van aard. De militaire regering in
Algiers is mede eene dictatuur en niets anders, en nog
lang moet zij zulks aldaax bHjven, o&choon Algiers on-
geloofelijk veel boven beide genoemde landen vooruit
heeft, zoo door klimaat als om de nabijheid van het
Moederland.
Java bloeit onder een stelsel van cultuur, dat in zekere
mate een verpUgt^ doch verzacht dienststelsel mag hee-
ten, wijze schepping, met nog meerder wijsheid in
werking gebragt; een stelsel waaraan, na vele verbete-
240
ringen, nog .wel gebreken zullen kleven, hetwelk het
met alle menschelijke instellingen gemeen heeft — doch
ook daarin kan worden voorzien ! De meerdere welvaart
echter, die het onder alle standen der Javanen heeft
verspreid , de werkzaamheid daardoor geschonken aan de
van natuur trage bevolking, dehiëiachie, die het onder-
houdt, voedt en bevestigt, komen opeene ongeloofelijke
wijze onze kracht te stade in het bestuur van dat schoone
land en veroorzaken meer verbroedering , knoopen meer
banden aan van genegenheid en nationaliteit, dan zonder
die willekeur zouden onstaan. Het is een groote weg
ter beschaving, die er regt heen leidt. Dit dienststelsel
is veeUigt willekeur, bij dictatuur mogelijk. Zoo is het
beperken der drukpers, het uitzetten van ieder naar
goedvinden van den Gouverneur-Generaal, even zeer wil-
lekeur, maar dan toch slechts willekeur tegen ons zelven
gekeerd in ons eigen en algemeen belang. En kan dit
anders in een land, waar alles op willekeur steunt en
er immer op heeft gesteund!
Uitzetting is zeker hard, maar indien de wet bestaat,
is de overtreding er van dan niet strafbaar, en kan
zulks dan niet worden vermeden ? Hebben er in de laatste
veertig jaren dan zoo vele uitzettingen plaats gehad;
waren die noodig? Eegters moeten dit beantwoorden.
Ik voor mij zou het niet ondoelmatig achten, dat op
elk paspoort naar Java gezet, gedrukt werd het artikel
der wet op de uitzetting, opdat ieder er te beter mede
bekend zij en het steeds voor oogen hebbe.
Men schreeuwt verder : het volk wordt uitgemergeld !
de corveën vermeerderen ! honderden zijn er door gestory
ven! suiker-contracten zijn gegeven om van 'slands
geld gemaakte schulden te dekken! suiker-contracten
241
worden^ gegeven aan nee^es, die nog nooit iets voor
het land hebben gedaan. (1) En waarover schreeuwt men
al niet, in plaats van zelf ondernemend te worden. Ik
erken het, er hebben grove misbmiken plaats gehad,
maar dat behoort tot den voorleden tijd en misbruiken
kunnen onder het beste bestuur plaats 'grijpen. Daarvoor
zijn wetten en regters. — Indien men reizigers in alles
gelooft, die de Javanen afschilderen als gedompeld in
de diepste armoede, omdat zij er hier en daar een aan
den grooten weg hebben zien zitten enkel gekleed in
een katoenen broek — eilieve ! dat die menschlievende
ijveraars de achterbuurten onzer groote steden eens door-
loopen, en zij zullen wel erger tooneelen zien, in een
geheel tegenovergesteld klimaat. Of berekenen zij den
rijkdom van een land , beoordeelen zij de deugdelijkheid
der wetten naar het getal armen, dat zij gaan naar de-
groote steden van Europa, dat zij de ellende en ar-
moede, welke d^ heerscht, aanschouwen, die aan de
armoede van den Javaan ter toetse brengen, en zij zullen
zich schamen over hunne onwetendheid — terwijl het
nog twijfelachtig is of die eenvoudige kleeding van den
Javaan het gevolg is van eigen verkiezing of van nood-
zakelijkheid.
(1) Het geven van contracten aan neeQes is nog geen nadeel
voor het land. Jan, Piet of Klaas moet ze toch hebben; er is
maar één geprefereerde onder millioenen. Het is zeker hard voor
hem , die er een wenscht te verkrijgen, indien de Gouverneur-Generaal
het geeft aan zijn neefje; maar ik vraag in gemoede of het niet
altijd bestaan heeft, altoos zal en moet bestaan? Men kan de
natuur niet dwingen, en ten allen tijde zal hij, die het digtst bij
het vuur zit, zich het best warmen. Hoe zal men ten andere eene
voorkeur bepalen, want ten slotte heeft dan eigenlijk ieder aan-
deelhouder van Neêrlands maatschappelijken inventaris er evenveel
aanspraak op.
16
242
Indien ik hier wilde beschrijven welk stelsel in Ben-
galen tegenover het cultunistelsel van Java staat, zou
de balans zeer ten voordeele van het laatste overslaan.
Trouwens, er wordt in Engeland zeer tegen de Com-
pagnie te velde getrokken en vele schrijvers hebben hare
fouten te kennelijk gemaakt, dan dat ik het noodig
zou achten, die hier verder aan te wijzen. Maar hij, die
zich met koloniale aangelegenheden bemoeit, die beoor-
deelt op welke wijze ook, gelieve daarbij in het oog te
houden de opvoeding dier volken, hun wil en gewoonte;
zij zijn in het algemeen grondiger overtuigd dan wij,
que Ie mieux est Tennemi du bien.
Men houdt zich thans ijverig bezig met het reglement
op het beleid der regering in neerlandsch Indië. Ik
ben hier niet geroepen de voordragt of gemaakte aan-
merkingen te beoordeelen , maar ik houd mij voorshands
overtuigd, dat er te vele Prometheussen zullen zijn,
die ieder dien chaos zxdlen willen bezielen. Wij hebben
reeds eene lange reeks Gouverneurs-Generaal en zijn
nu eerst op de hoogte om hen, ten nutte va;i het
algemeen, tot machines te maken. Wat baten toch be-
kwaamheid en talent, indien zij niet naar buiten kun-
nen werken, indien zi^zoodanig worden gebonden, indien
zij zoodanig worden verdacht en gewantrouwd , dat geen
man van verstand en van hart er heen zal gaan en alles
aan de mediocriteit zal worden overgelaten, (1) die
overal nadeelig is, doch nergens iiadeeliger werkt dan
op Java.
Ik hoop, dat mijne landgenooten de zaken rijpelijk
zullen overwegen en dat, indien er een reglement op
(1) Denkt nogmaals aan Brazilië.
243
het beleid der regering in neêrlaiidsch Indië moet zijn,
eene bepaalde, bindende instructie voor den Gt>uverneur-
Generaal, — moet die aan de sanctie van de vertegen-
woordigers worden onderworpen — dan hoop ik, dat
mijne landgenooten zich zullen willen herinneren, dat
de reeks der voorafgegane landvoogden reeds allen voor-
zien, zoo niet te zeer voorzien zijn geworden met in-
structiën en, zoo ver ik weet, is er immers nog geen
in zijn pligt te kort gekomen, is de toestand onzer
bezittingen steeds verbeterd geworden. Dat zij zich du&
herinneren, dat alles van den aard der instructie afhangt.
Waarom moet nu alles zoodanig worden verzwaard?
Al die spitsvindigheden , zucht tot verandering — tot
zoogenaamde verbetering, volmaking I zijn de vruchten
van den tijdgeest, gerijpt in vrede en voorspoed; in
oorlogstijd houdt dat alles op en geene instructie of
reglement kan den Gouverneur-Generaal .zóó binden
of hem afhankelijk maken van europesche inzigten
of controle, of hij zal zich, indien hij werkelijk
op da hoogte zijner roeping is, dadelijk er van ont-
slaan, oan naar soldaat- en zeemanschap te handelen.
Het is het gevolg van den toestand zelven en deze
toestand van oorlog is hier toch niet exceptioneel; die
toestand is er of staat ieder oogenblik geboren te wor-
den, en daarom behooren deze landen bestendig in staat
van beleg te zijn, welke de normale toestand is in der-
gelijke bezittingen als de onze. Dit behoort dan ook de
basis te zijn van een reglement op het beleid der rege-
ring — van hetwelk het meerendeel der beoordeelaars,
wel is waar, bezield is met een goeden wil, maar die
niet allen mogen gezegd worden even goed met den aard
dier bezittingen bekend te zijn.
244
Men zou den toestand van een Gouvemeur-Greneraal
zeer juist mogen vergelijken met dien van een vloot-
voogd. Wanneer de laatstgenoemde naar zee moet, is
het ondoenlijk hem zulke bepaalde instructiën te geven,
dat daardoor in alle mogelijke gevallen wordt voorzien.
Immers nadat de bestemming der vloot en het doel van
den togt zijn aangetoond , moet hij verder discretioü-
naire magt. hebben, daarom is hij vlootvoogd; hij kan
alsdan zijne talenten doen gelden en in elk geval wacht
hem in het vaderland belooning of straf! Schenkt men
veel vertrouwen, men zal er te groot^r toewijding voor
vinden; schiet hij te kort of in middelen of in geluk,
dan zijn zijne regters daar, en sedert de harde, welligt
ter naauwemood strikt regtvaardige dood (?).van den
Admiraal Byng, heeft Engeland goede admiraals gehad.
Even zoo is het gelegen met een Gk)uvemeur-Generaal ;
de man, die met zulk eene betrekking wordt bekleed,
aan wien zij derhalve wordt toevertrouwd, kan door eene
instructie met den geest van zijn gouvernement worden
bekend gemaakt , maar zal hij handelen, zal hij het kannen
doen , dan moet hij discretionnaire magt hebben , terwijl in
het moederland het zwaard van Damocles steeds de evenaar
der balans van Themis is, dat hij steeds voor oogen
zal hebben. Maar waar kan schuld, te kort koming
bestaan? Dat is door de meest beperkende instructie
niet te verhoeden, maar de eed, waarbij hij zweert zijn
pligt getrouw en naar eisch te vervullen, regtvaardigheid
te betrachten, is zijne bestendige lijdstar.
In de reeks van engelsche Gouverneurs-Generaal wordt
er slechts een gevonden, die ter verantwoording is ge-
roepen, en juist degene, die aan de Compagnie grooter
voordeelen heeft aangebragt, eene ruimere toekomst
245
heeft geopend dan ieder ander zijner voorgangers en
den grond heeft gelegd van hare tegenwoordige magt en
grootheid. Wat betreft den nitslag der tegen hem ge-
voerde procedure, is hij even hard, zoo niet harder be-
handeld geworden dan de Admiraal Byng, hoewel hunne
missiën ^n zeer verschillenden uitslag hebben opgeleverd ,
wat betreft den gelukkigen afloop, en het hoofd des
eerstgenoemde er niet mede was gemoeid. Warren Has-
tings heeft zijne roeping, zijne missie gevoeld, en ofschoon
verre van vlekkeloos in al zijne handelingen, heeft hij,
welligt tegen regtstreeksche voorschriften handelende,
aan de Compagnie de grootste diensten bewezen.
Een man, die hoog geplaatst is, wien veel wordt toe-
vertrouwd, weet er eer aan te doen, zich op te offeren,
indien het noodig is; is hij daarentegen gebonden, dan
ontkwnthij het gevaar altoos, dewijl hij noch kan, noch
mag handelen.
Zou men, in 1740, in de instmctie van den Gouvemeur-
Greneraal Valkenier hebben gezet: //in geval de Chinezen,
/ydie pest van Java, het te bont maken, zult gij ze in
//massa uitroeijen." Ik geloof het niet; maar naar den
tegenwoordigen tijd en geest van wetten- en instructie-
fabricatie, in superlativo theoretische staatkunde, zal
men, itidien men in alles dus wil voorzien, toch zulk een
artikel in de instructie moeten zetten, want van de
discretionnaire magt, den Gouverneur-Generaal gelaten,
zou men, indien de zaak eens noodig mogt zijn, iets
dergelijks niet durven verwachten.
Uit het voora%aande zal de strekking mijner denk-
beelden, vooral nopens den staatkundig godsdienstigen
toestand van Java, voldoende kunnen blijken. Ik waag
mij minder op het veld van administratief bestuur;
246
over dit onderwerp is daarenboven reeds zoo veel ge-
schreven, voor en tegen het thans bestaande stelsel,
door mannen, die de javasche hnishouding goed kennen,
dat er, naar het mij voorkomt, niet veel scherpzinnig-
heid toe vereischt zal worden om eindelijk ook in dit
opzigt in het goede spoor te geraken, waarbij het een-
voudig gezond verstand de rigtsnoer veler volgende
beschikkingen kan zijn. Heeft men fouten b^aan, dan
voorzeker zal het moeite kosten die te herstellen en het
nadeel , er door veroorzaakt, te boven te komen. Dit heeft
vooral plaats gehad met de munt — maar hebben wij er
de voordeelen van genoten, niets is natuurlijker dan dat
wij eveneens de lasten er aan verbonden dragen; beter
ten halve gekeerd, dan ten heele gedwaald.
Ik eindig hiermede mijne beschouwingen, er alleen
bijvoegende, dat het mij zoo wenscheUjk als noodzake-
lijk voorkomt, in verband met hetgeen is voorafgegaan,,
dat het lidmaatschap van den Raad van Indië ver-
bonden worde aan de betrekking van kommandant der
zee- en die der landmagt in Indië. Hierdoor zouden
botsingen vermeden en eenvoudigheid bevorderd worden.
ERRATA.
Ia(h
5. 45,
regel 4 V. b.
staat .
gasheer
lees
gastheer
.,
52,
11
6 V. 0.
11
classéfiante
11
classifiante
n
68,
?»
3 V. 0.
n
eigenlijke eeu
11
eigenlijk eene
17
70,
n
10 V. 0.
11
zonnenscherm
11
zonnescherm
11
91,
11
6v. b.
n
odien Mohammed
"t^
Zehur ood Deen
Mohammed
11
98,
^1
lOv. 0.
t')
Nu8 rood
•)y
Nusr ood
11
99,
^1
9v.b.
11
Sha bood
"it
Shah ood
i>
99,
11
lOv.b.
11
Nus rood
11
Nnsr ood
1^
100,
ïi
6 V. 0.
11
freetade
M
freetrade
1»
120,
11
2v. b.
t^
Iwan
"i^
iman
11
130,
11
16V.0.
^y
ongeschiktheid
11
ondergeschiktheid
11
156,
„6en2v. o.
11
al Nissa
"i^
al Nissa
11
167,
11
3v.b.
11
2 k 3 uren
"1
2 k 3 mijlen
11
217,
tt
14v.b.
11
zij zijn
11
wij zijn
11
217,
11
3 V. 0.
11
bezit
11
bezitten
/
^^ YC 41404
MSieooe
K#
4tm^
Wil*
V ' r
V